Tweegesprek Chaja Polak en Roxane van Iperen

NC Magazine publiceert elk nummer een gesprek tussen twee mensen van verschillende generaties. Een dubbelgesprek dat deze keer niet gaat over eerste en tweede generatieproblematiek, maar over wat ‘Nooit meer Auschwitz’ in deze tijd zou moeten betekenen.

Tegenover ons zitten twee vrouwen die vonden dat ze een boek moesten schrijven: beide boeken zijn voortgekomen uit een innerlijke noodzaak. Niets meer en niets minder.

Schrijvers Chaja Polak en Roxane van Iperen bemerkten een zekere ‘metaalmoeheid’ als het wéér over die oorlog van lang geleden en de Shoah ging. Lauwe reacties als “we weten het nu wel” en de sluimerende, steeds meer publiek wordende opvatting dat daders toch óók slachtoffers zijn. Hun laatste boek is het antwoord op de romantisering van de Tweede Wereldoorlog, waarin oorlog en Jodenvervolging worden gedegradeerd tot een spannend verhaal, waarover bovendien iedereen zijn eigen waarheid mag leggen. Polak: “Ja, je zou mijn boek ook een aanklacht kunnen noemen. Ik heb nog overwogen dat woord in de titel op te nemen. Mijn boek is een waarschuwing tegen gesjoemel met de feiten van de geschiedenis.” Hier zitten twee schrijvers die zich hebben voorgenomen dat de Tweede Wereldoorlog met al zijn misdaden, niet, misschien wel nooit, vergeten mag worden.

Bedevaartsoord
Er hingen geen gordijnen in haar huis. Schrijver en jurist Roxane van Iperen (1976) heeft ze onlangs maar aangeschaft voor de woonkamer. Want haar huis, ‘t Hooge Nest, is zowat een bedevaartsoord geworden voor de lezers van haar gelijknamige bestseller. Regelmatig staan groepjes lezers op Van Iperens tuinpad naar binnen te gluren. Allemaal willen ze zien hoe dat befaamde verzetshuis uit het boek er anno 2019 uitziet. Meer dan 80.000 exemplaren zijn er verkocht van ‘t Hooge Nest, het tweede boek van Van Iperen, en de ontvangst was ronduit lovend. Vertalingen in het Spaans, Duits, Italiaans en Engels zijn in de maak. De filmrechten zijn net verkocht aan Carice van Houten en Halina Reijn. Van Iperen: “De respons is overweldigend, ik krijg zelfs e-mails van tieners die vragen stellen over mijn boek. Geweldig is dat.”

‘t Hooge Nest is een historische roman die opviel door de opmerkelijke geschiedenis van de bewoners van het huis en door de onontkoombare stijl en de onbarmhartige beschrijvingen van het lot van de Joodse familie Brilleslijper gedurende de oorlogjaren. Van Iperen spreekt voor volle zalen, haar lezers zijn diep geraakt door de levensgeschiedenis van de zussen Janny en Lien Brilleslijper. Je zou zeggen: de Tweede Wereldoorlog leeft als nooit tevoren, als zo’n integere, historische roman als ‘t Hooge Nest zovelen aanspreekt. Tegelijkertijd is er ook iets anders aan de hand. In dezelfde periode verscheen De man die geen hekel had aan Joden van schrijver en beeldend kunstenaar Chaja Polak (1941), nog een ‘oorlogsboek’. Net zo indringend als het boek over de Brilleslijpers, maar de tragische geschiedenis van Chaja’s ouders wisselt de schrijver af met een glashelder, verontrustend betoog over de tijd van nu, over hoe onverschillig we met de erfenis van de Tweede Wereldoorlog omgaan.

Oorlogsouders
Enigszins onwennig schudden Chaja Polak en Roxane van Iperen elkaar de hand: vóór dit interview kenden zij elkaar niet, maar elkaars werk wel. Ze schuiven naast elkaar op de bank van het College Hotel in Amsterdam. Voor ingewijden is het bekend: Polak kwam de afgelopen jaren in harde aanvaring met Isabel van Boetzelaer over haar boek Oorlogsouders, de familiebiografie over haar adellijke familie. De dochter schreef over haar vader Willem van Boetzelaer, die vrijwillig bij de Waffen SS is gegaan en die een eigen Gestapo-commando leidde. Polak verweet Van Boetzelaer de Shoah weg te laten in haar boek, de rol van haar vader ‘onschuldiger’ en kleiner te maken dan die was. “De teneur: hij had toch ook enorm geleden na de oorlog, in de geïmproviseerde kampen voor collaborateurs en oorlogsmisdadigers.” “Ik steigerde toen ik haar boek las”, zegt Polak. Sindsdien zijn haar de schellen van de ogen gevallen. “Haar boek en de kritiekloze ontvangst ervan door journalisten en historici lieten mij zien hoe het denken over de Holocaust en over goed en fout is gaan kantelen. Hoe kun je een boek schrijven over de Tweede Wereldoorlog en de Shoah in het geheel niet noemen? Dat viel vrijwel niemand op en dat heeft me ontzettend geschokt.”

Artikel gaat verder onder de foto

Voelde je je erg alleen in je felle kritiek op het boek?
Ja. Ik heb me ontzettend alleen gevoeld.” Polak besloot “een boek tegen een boek” te schrijven. Het werd haar eerste non-fictieboek: De man die geen hekel had aan Joden.

Dat het nu welletjes was en men ons leed beu, onze zucht tot herdenken en het claimen van leed. Wat we wel dachten, we waren heus de enigen niet. Al die vluchtelingen en ontheemden… het werd tijd de Tweede Wereldoorlog eens van de andere kant te bezien en begrip op te brengen voor daders, dat waren immers ook gewone mensen. (Over de Shoah, uit: De man die geen hekel had aan Joden – Chaja Polak)

Polak: “Als je weet hoe vaak ik te horen krijg: ‘nou ja, dat weten we nu wel, van die concentratiekampen.’ Dan denk ik: jullie snappen niet dat de Tweede Wereldoorlog het absolute ijkpunt is van het kwaad. Er is nooit eerder een oorlog geweest waarin heren in pak aan tafels in alle rust hebben zitten uitdenken hoe ze een heel volk kunnen uitmoorden, met hulp van architecten die crematoria en concentratiekampen bouwden, met ingenieurs die vrachtwagens ontwierpen met een schuin aflopende bodem, opdat Joden in doodsnood niet meer op de deuren konden bonzen. Die vrachtwagens waren voorlopers van de gaskamers. Ik raak een beetje geëmotioneerd hiervan als je het niet erg vindt. Zo’n verzuchting als: ‘We weten het nu allemaal wel.’ We weten het juist níet.”

Moraliteit
Van Iperen luistert aandachtig, knikt instemmend. Jarenlang bestudeerde ze bronnen over Auschwitz en over de verzetsgroep rondom Janny en Lien Brilleslijper. “Geweld heeft me altijd gefascineerd”, zegt Van Iperen. Ze deed voor haar journalistieke en juridische werk jarenlang onderzoek naar de condities waardoor mensen overgaan tot immoreel gedrag en geweld. De kernvraag: onder welke omstandig- heden dragen mensen hun innerlijke moraliteit over aan een externe autoriteit? “Het creëren van ‘de ander’ en een bepaald taalgebruik, dat zijn twee stappen die vaak voorafgaan aan een proces waarin mensen aangezet worden tot gruwelijke dingen”, zegt ze. Eerder deed ze onderzoek naar het buitensporige geweld in de Braziliaanse sloppenwijken, maar ook onderzocht ze immorele fraudezaken in het bedrijfsleven, zoals de ‘sjoemelsigaretten’ en de woekerkredieten. Van Iperen: “Ik denk dat er een gat is tussen de Hollandse pretentie van ‘we weten het wel’ en de realiteit dat in het Nederlandse geschiedenisonderwijs zo weinig geleerd wordt over hoe gecompliceerd de Tweede Wereldoorlog was en hoe onvoorstelbaar de Holocaust was. Hoewel ik het niet zo nabij heb meegemaakt, ervaar ik wel dezelfde emotie als Chaja als het over de Holocaust gaat. Het maakt mij ook woedend als al het oorlogsleed op één hoop wordt gegooid.”

Toch: er is in deze tijd zoveel aandacht voor de Tweede Wereldoorlog. Boeken, films en documentaires erover zijn populair, de musical Soldaat van Oranje loopt al jarenlang. Herdenkingen worden steeds grootser en trekken alle generaties. Hoe kan die ‘nivellering’ dan toch aan de hand zijn?
Polak: “Er zijn wel veel boeken en films over de Tweede Wereldoorlog, maar die zijn erg geromantiseerd. De kennis die de mensen van nu hebben komt uit geromantiseerde boeken en films zoals Schindler’s List, The Boy in the Striped Pyjamas en The Pianist.”

Van Iperen: “Inderdaad, steeds hetzelfde verhaal in een ander jasje gestoken. Ik ben wel optimistisch gestemd, dat komt ook door wat ik nu meemaak. Lezers zeggen me: ‘Maar nú ben ik geïnteresseerd, nu ga ik googlen op onderwerpen die in je boek staan. Ik denk dat een groot publiek wel degelijk open staat voor een genuanceerder en gelaagder verhaal over de oorlog.”

Treurig
In De man die geen hekel had aan Joden schrijft Polak over haar vroegste jeugd. Ze zat als tweejarige ondergedoken met haar ouders op een bovenwoning in Rijswijk. In sobere stijl schrijft ze over het verraad, de deportatie, peuter Chaja (onderduiknaam: Lineke) die door een misverstand niet gearresteerd werd, over haar vader Hans Polak die werd vermoord in kamp Dachau, over haar moeder Annetje Kupferschmidt die Auschwitz overleefde. Polak: “Ik werd gescheiden van mijn vader en moeder toen ik 2,5 jaar was. Dat was een traumatische ervaring. En na de oorlog was er altijd het grote verdriet. Ik heb tevergeefs geprobeerd me van dat juk van de oorlog te bevrijden. Toen ik een jaar of dertig was filmde mijn broer, cineast Hans Fels, mij voor zijn docu Namens onze ouders. Hij interviewde daarin kinderen van Joodse- en verzetsouders. Ik stond in mijn atelier voor een doek een vreselijk treurig schilderij te maken en hij vroeg: ‘Heeft dat met de oorlog te maken?’ (Lachend) En ik zei: ‘Helemaal niks, hoor!’ Maar dat is natuurlijk niet waar. Het verdriet is levenslang.”

Chaja Polak vertelt over de afgelopen 4 mei, toen ze in het kader van het programma Open Joodse Huizen een lezing gaf op de Cromvlietkade in Rijswijk. “Ik was in het huis waar wij ondergedoken zaten, en waar mijn ouders verraden zijn. De aardige bewoonster opende haar deuren, het was afgeladen vol. Er moesten mensen worden weggestuurd. Degene die het leidde, zei op een gegeven ogenblik: ‘Laten wij twee minuten denken aan wat hier is gebeurd.’ En opeens waren al die mensen er niet meer. Het was niet meer 2019 maar 1944 en mijn ouders werden weggehaald. En dat greep me zo aan. Dat gebeurde er in die twee minuten.”

Artikel gaat verder onder de foto

Bitter
De twee families Van Boetzelaer en Polak, zo op het oog los staand van elkaar, kwamen ijzingwekkend dicht bij elkaar in de Tweede Wereldoorlog, ontdekte Chaja Polak toen ze met haar boek bezig was. Isabels vader was hoofd van het beruchte Commando-Van Boetzelaer, dat ondergedoken Joden opspoorde en gewelddadige ondervragingen leidde. Johannes Krom was de man die de ouders van Chaja uit hun onderduikadres sleurde. Hij was niet alleen lid van het Commando-Van Boetzelaer, maar was ook goed bevriend met Willem van Boetzelaer. Krom leidde bovendien de gewelddadige ondervraging van Hans Polak. Mijn vader is geschopt, geslagen, heeft tweehonderd diepe kniebuigingen moeten maken, maar bleef zwijgen, ‘Waar is je kind, vertel op, waar is het?’ Krom dreigde mijn vader: ‘Als je niet praat dan is je vrouw morgen begraven.’

Chaja vond de getuigenis van een gevangene die bij hem op cel zat. Deze gevangene zag hoe haar vader terugkwam in zijn cel en zweeg. De volgende morgen pas vroeg hij om hulp, hij kon zelf zijn schoenen niet meer aantrekken. (Uit: De man die geen hekel had aan Joden – Chaja Polak)

Journalist Ad van Liempt en schrijver Alexander Münninghoff leverden beiden lovende zinnen aan voor de boekcover van Oorlogsouders. Polak is nog altijd bitter teleurgesteld in de opstelling van beide mannen, en vooral bitter teleurgesteld dat de deskundige op het gebied van de Tweede Wereldoorlog, Ad van Liempt, met Oorlogsouders ‘nivellering’ faciliteerde. “Waarom stonden zij al die eufemismes en verdraaiingen toe en zorgden zij niet voor een kritische blik?”, vraagt Polak zich af.

Gemakzucht
Van Iperen heeft dit op een andere manier ondervonden. Zij noemt dit treffend ‘de metaalmoeheid’ met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog: “Het is een gemakzucht die er in is geslopen bij veel experts, en daarnaast de angst om te oordelen. Iedereen was een beetje slachtoffer, iedereen was een beetje schuldig. Ik denk echt dat wij – kenners, schrijvers, politici enzovoort – schuldig zijn aan die metaalmoeheid door steeds maar weer datzelfde verhaal te vertellen over de oorlog en door geen moreel oordeel te durven vellen.”

Mengele knikt en de volgende vrouw doet een stap voorwaarts. Ze is naakt en kaal. Haar uitstekende ribbenkast creëert een puntdak boven de ingevallen navel, twee flapjes vel vormen de herinnering aan borsten. Wervels als een kralenketting op haar rug. (…) De hand van Mengele. Rechts. Afgeschreven. (‘t Hooge Nest – Roxane van Iperen)

De fabrieksmatige vernietiging in de Tweede Wereldoorlog van Joden: jong, oud, invalide, man, vrouw, baby; dat raakt haar en houdt haar nog bijna iedere dag bezig. “Ik heb altijd een enorme fascinatie gehad voor conflicten en het intrigeert me tot welke gruwelijke dingen mensen in staat zijn”, zegt van Iperen.

Zelf groeide ze op in een gezin “waar een normaal gesprek niet mogelijk was. Niet over het weer, laat staan over de Tweede Wereldoorlog. Het was vroeger oorlog bij ons thuis, maar dan binnen het gezin.” Met zichtbaar ongemak beantwoordt ze vragen over haar jeugd, een ingewikkelde zaak om over te spreken, vindt ze. Op haar vijftiende woonde Van Iperen al op zichzelf. “Ik werd uit huis gezet. We woonden in Spanje, ik ging naar Nederland en maakte hier het gymnasium af. Het was een vloek en een zegen om er weg te zijn.” Op de Britse school waar ze eerst zat, en later het Nederlandse gymnasium, leerde Van Iperen over de Tweede Wereldoorlog.

Eye-opener
Jaren deed ze research voor ‘t Hooge Nest, schraapte overal feiten en nieuwe informatie vandaan, sprak de laatste ooggetuigen. Vrienden, kennissen en journalisten reageerden lauw als ze hen vertelde dat ze een boek schreef over de Tweede Wereldoorlog. “Vooral leeftijdsgenoten, veertigers, zeiden: ‘Wat jammer dat je een boek over de oorlog schrijft, het ging nu net zo lekker met je carrière.’ Tamelijk blasé, dat idee van: niet wéér over 4 en 5 mei. Maar diezelfde generatie en ook veel dertigers komen nu naar mijn lezingen en zeggen: ‘We weten eigenlijk niks. Voor hen is zo’n organisatie als de Joodsche Raad en hoe zij werkten in de oorlog een eye-opener.

Hele avonden kunnen ook gaan over dat Nederlandse bedrijven veel winst hebben gemaakt tijdens de Tweede Wereldoorlog.” Van Iperen haalt een uitspraak aan van rabbijn Binyomin Jacobs: ‘De Nederlanders waren niet heel fout in de oorlog, maar ze waren ook niet heel goed. Maar om de massa een kant op te krijgen, moet je het juiste klimaat scheppen.’ “En daar voeg ik dan aan toe: de verantwoordelijken voor het scheppen van het juiste klimaat, dat zijn wij: schrijvers, politici, journalisten en historici. Mensen die niet de hele week ‘in de fabriek’ staan. Wij hebben de relatieve luxe dat we ons hier continu mee kunnen bezighouden. Wij moeten een correctie leveren op de dwaling van deze tijd.”

Polak: “Er is nu zoveel opkomend racisme en antisemitisme, moslimhaat, haat tegen vluchtelingen, de taal die wordt uitgesproken: dat is er één waarvoor we moeten oppassen. We weten waar dat toe kan leiden, maar we herkennen de signalen niet meer. Dat is waarom ik me er zo druk om maak.”

Aan het eind van het gesprek komt Polaks moeder Annetje Kupferschmidt (1914-2001) ter sprake, een markante vrouw die haar hele leven strijdbaar bleef en die mede-oprichter was van het Auschwitz Comité. Polak: “Ik had nooit gedacht dat ik iets van haar zou erven. Ik ben zo’n stille fictieschrijver.” Met spot in haar stem: “En moet je mij nu zien, op de barricaden.”

 

Roxane van Iperen (1976) is schrijver en jurist, ze schreef Schuim der Aarde en ‘t Hooge Nest en publiceert daarnaast in diverse kranten en magazines.

 

 

 

Chaja Polak (1941) is schrijver en beeldend kunstenaar. Naast verhalen en romans als Salka en Twintig minuten verscheen in 2018 haar eerste non-fictieboek De man die geen hekel had aan Joden.

 

 

 

 


Dit artikel verscheen eerder in NC Magazine nr. 16 (najaar 2019). Het artikel is geschreven door Leonard Ornstein en Larissa Pans, de foto’s zijn van Chris van Houts.

Tooltip contents