Herdenking Joods verzet

Toespraak van Gerdi Verbeet tijdens de herdenking van het Joods verzet op 25 februari 2021, Amsterdam.

Op 23 februari 1941, de dag van zijn 33ste verjaardag, zag Arnold Bueno de Mesquita – kortweg Nol – vanuit het raam van zijn huis de eerste razzia. Hij woonde hier vlak om de hoek – aan de Nieuwe Herengracht, dicht bij de Weesperstraat.

Duitse soldaten waren op de brug van de Weesperstraat bezig iedereen op te pakken. Nol was net op tijd binnen. 425 joodse mannen werden van de straat geplukt, op het Jonas Daniel Meyerplein bij elkaar gedreven en met onbekende bestemming afgevoerd. Nol behoorde toen al tot een verzetsgroep – een groep die zelfs al vóór de Duitse inval actief was, in de opvang van joodse vluchtelingen.

In de maanden die volgden op die februaridag kregen Nol en zijn vrouw Tertia Kolthoff – kortweg Ter – verzetsmensen in huis. Er werd een illegale krant gemaakt.

Er werd vergaderd over sabotage acties en liquidaties. Nol leerde schieten. Ter bracht pakjes rond. Hun verzetsgroep bestond bijna geheel uit joden.

In het boek Waren mijn ogen een bron van tranen van Ben Braber staat het leven van Ter en Nol indringend beschreven – en daarmee geeft het een prachtig beeld van het joods verzet. De titel van het boek is ontleend aan de woorden van de profeet Jeremia, zoals ze ook hier op het monument staan. Ter en Nol hebben de komst van dit monument nog meegemaakt – zij overleed in 1990 en hij 12 jaar later.

Door een combinatie van grote voorzichtigheid en een flinke portie geluk hadden zij de oorlog overleefd. Voor mensen als Ter en Nol – en al die andere honderden joodse verzetsmensen – staan wij vandaag hier. Maar waarom herdenken we eigenlijk?

Wat is de betekenis van zo ́n bijeenkomst als deze? Er groeit nu een generatie op waarin niet alleen vader en moeder niet meer uit eigen ervaring kunnen vertellen over de oorlog, maar ook opa en oma niet. En juist daarom is het zo belangrijk de herdenking levend te houden, aansprekend voor nieuwe generaties. Want alleen door te herdenken, kunnen we voorkomen.

Het betrekken bij herdenken en vieren begint altijd met verhalen, met feiten, met kennis. Wat is er gebeurd? Wat gebeurde er al vóór de oorlog – en hoe ging het daarna tijdens die jaren van bezetting? We moeten het allemaal vertellen, steeds weer opnieuw. Er is trouwens nog nooit wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de omvang van het joods verzet in Nederland. Wat mij betreft is dat de hoogste tijd. Nu leven er nog mensen die dat weten, nu kunnen we die verhalen nog verzamelen.

Maar het gaat natuurlijk niet alleen om de feiten. Het gaat ook om het gewicht van die feiten, om de emotie van de ingrijpende gebeurtenissen die erachter schuilgaan. Want alleen als we jongeren kunnen ráken, kunnen we zorgen dat ze zich echt betrokken voelen, dat zij de verbinding kunnen leggen tussen toen en nu. En dat betekent dat we de woorden en de wegen moeten zoeken om hen aan te spreken. Dat we de weg naar hun hart moeten vinden. Zeker, ze moeten de verhalen horen over de ellende, de gruwelen, het verdriet. Maar juist ook die van het verzet, de weerstand, de heldendaden. Want het zijn juist deze verhalen, zoals die van Nol en Ter en al die andere joodse verzetsstrijders die jongeren aanspreken. Zij pikten het niet.

Zij waren verontwaardigd en kwamen in verzet. Dat wijst jongeren de weg: zie je wel, je kunt altijd iets doen. Je kunt je verantwoordelijkheid nemen.

Herdenken gaat om terugkijken én vooruitzien. Hoe interpreteren we het nu, in het licht van het toen? Wat zijn de overeenkomsten en wat de verschillen?

Zijn er tekenen waarvoor we waakzaam moeten zijn? We zien hoe antisemitisme weer de kop op steekt. En dan is het goed als jongeren weten waartoe dat kan leiden, maar ook dat je iets met je verontwaardiging kunt doen. Je kunt je verantwoordelijkheid nemen en je verzetten!

En dat geldt niet alleen voor jonge mensen, maar ook voor nieuwe Nederlanders. Ook hen kunnen we aanspreken. Juist in het herdenken kunnen we één zijn met elkaar.

We kunnen de slachtoffers van de gebeurtenissen in die jaren geen groter eer bewijzen, dan te zorgen dat herdenken een toonbeeld van eenheid is. Van iedereen die in Nederland woont. Bijvoorbeeld door ons bij het herdenken te realiseren dat de Tweede Wereldoorlog een wereld-oorlog was. De Holocaust trof joden uit vrijwel alle landen van Europa en de Sovjet-Unie, altijd was er een voedingsbodem van antisemitisme en uitsluiting. Welke verhalen zijn daarover te vertellen? En wat kunnen we ervan leren?

Tijdens de herdenking van de Holocaust op 31 januari in het Wertheimpark sprak dit jaar Rudie Cortissos. Zijn woorden ontroerden me zeer. Hij vertelde hoe op onze scholen elk jaar meer dan 200 gastsprekers gastlessen geven aan meer dan 50.000 kinderen. Zij vertellen over de oorlog, over de Holocaust. Maar ze vertellen ook over recente genociden in Srebrenica en Rwanda, over Armenië en Cambodja. Want, zo citeer ik Rudie, ́het is hun plicht daar kennis van te nemen en wij kunnen door het te vertellen daaraan bijdragen ́. En zijn conclusie is: ́genocide zou een schoolvak moeten zijn. En misschien is het ultieme resultaat dan echt: Nooit meer Auschwitz. ́

De mensen die we vandaag eren, de verhalen van hun leven, nemen in dit alles een bijzondere plaats in. Juist omdat zij joods waren, koesterden ze geen illusies toen de Duitsers binnenvielen. Niks van: misschien valt het allemaal wel mee. Door wat ze al gezien en gehoord hadden, wisten ze wat hen te wachten stond.

Ze hadden kennis en waren waakzaam. En ze namen hun verantwoordelijkheid. Ze déden iets. Ze kwamen in verzet. Het zijn helden en daarmee rolmodellen voor de jongeren van nu. Door hun verhalen te vertellen houden we herdenken betekenisvol en belangrijk. Weten, beseffen wat er gebeurd is – en van daaruit kijken naar het nu en straks. Terugkijken, maar altijd ook vooruit.

Tooltip contents