Naar overzicht
Naar overzicht
  • Het monument
  • Leg een bloem
  • Uw verhaal

Het monument

Vorm en materiaal
Het monument Merwedegijzelaars in Werkendam (gemeente Altena) bestaat uit drie sokkels van natuursteen met op de rechter sokkel een metalen sculptuur van een mannenfiguur. Dit sculptuur is deels ‘opengesneden’ waardoor een holle, goudkleurige binnenkant zichtbaar is. In de linker en middelste sokkel staat tekst gegraveerd.

Het monument vormt een drieluik met de monumenten in Sliedrecht en Hardinxveld-Giessendam. De drie beelden vormen samen één geheel maar zullen dit nooit zijn omdat ze fysiek gescheiden zijn. 

Tekst
De tekst op de sokkel luidt:
‘ONSCHULD EN ANGST
STRIJD EN VERDRIET.’

Symboliek
De lege sokkels staan symbool voor de mannen die niet meer zijn teruggekeerd. Het aantal is een verwijzing naar de 3 locaties. De opengewerkte figuur staat voor het verlies en de verandering die de mannen hebben ondergaan. Het geeft ook de kwetsbaarheid aan, staand op één been waarbij de binnen kant onbeschermd is. Deze glanzende binnenkant van het beeld staat voor de onschuld van de mannen die opgepakt zijn.

Een groep van nabestaanden heeft de emoties samengevat in drie woordenparen, elk beeld staat voor twee van deze emoties:
– het beeld in Sliedrecht staat symbool voor onschuld en angst.
– het beeld in Hardinxveld-Giessendam staat symbool voor strijd en verdriet.
– het beeld in Werkendam staat symbool voor erkenning en compassie.
Op elk van de locaties zijn twee woordenparen op de lege sokkels gegraveerd die daarmee verwijzen naar de andere beelden.

De kijkrichting van het beeld staat voor het verleden, heden en toekomst. Wat er toen gebeurd is, heeft nog steeds invloed op een grote groep mensen en zal dat in de toekomst ook nog hebben. De symboliek slaat niet alleen maar op de mannen die toen afgevoerd zijn maar ook op de nabestaanden. Het onverwerkte verleden van de vader die het kind onbedoeld heeft beschadigd. 

De houding van de man is een verwijzing naar de stenen man dat in kamp Amersfoort staat. Het monument staat ook voor hoop, de figuur is kwetsbaar maar staat nog overeind en straalt ook kracht uit. De zichtbare binnenkant is glanzend warm en geeft in het zonlicht een warme gloed.

De geschiedenis

De plaquette voor Merwedegijzelaars in Werkendam is opgericht ter nagedachtenis aan de 589 jonge mannen die tijdens een razzia op 16 mei 1944 zijn opgepakt.

Op 16 mei 1944 werden bij een razzia in Sliedrecht en Hardinxveld 589 jonge mannen tussen de 18 en 25 jaar opgepakt, en bij de Grote Kerk in Sliedrecht en de School met de Bijbel in Hardinxveld bijeengebracht. Deze mannen werden, op een klein aantal na, naar kamp Amersfoort afgevoerd. Na zeven weken mocht een grote groep naar huis terug. De mannen die dat geluk niet hadden, werden naar werkkampen in Duitsland gestuurd. Twaalf van deze mannen uit Sliedrecht zijn aldaar overleden aan de gevolgen van het zware werk, te weinig voedsel en ziekten. De razzia was een vergeldingsactie van de bezetter na het doodschieten van twee NSB-ers door het verzet.

Oprichting
Het monument is een initiatief van nabestaanden van de Merwedegijzelaars en de gemeenten Sliedrecht, Hardinxveld-Giessendam en Altena. Het drieluik van monumenten is ontworpen door Richard van der Koppel.

Onthulling
Het monument is onthuld op 3 oktober 2020.

Oorlogsslachtoffers

Achternaam Voornamen Geboren Overleden

De Oorlogsgravenstichting heeft een database met namen en verhalen van oorlogsslachtoffers. Veel van deze slachtoffers worden herdacht door middel van een monument. Wilt u ons helpen om de namen en verhalen van slachtoffers te koppelen aan het monument waarop hun naam vermeld staat? Kijk dan op de website van de Oorlogsgravenstichting, ziet u in de database een naam die ook voorkomt op dit monument? Maak dan een account aan en koppel de persoon uit de database aan dit monument. Enkele dagen na de koppeling verschijnt de naam van het slachtoffer op deze pagina.

Meer informatie

Locatie
Het monument bevindt zich aan de Sasdijk in Werkendam (gemeente Altena).

Het monument vormt een drieluik met het monument Merwedegijzelaars in Hardinxveld-Giessendam en het monument Merwedegijzelaars in Sliedrecht.

Bronnen

Leg een bloem bij dit monument

Klik op onderstaande knop om een digitale bloem bij dit monument te leggen. Je kunt kiezen uit een rode gerbera, een witte roos of een blauwe Iris. Ook is het mogelijk om een persoonlijke boodschap toe te voegen. Nadat het formulier is verstuurd toont de bloem op deze pagina (vergeet niet om de pagina opnieuw te laden). 

Leg een bloem

Persoonlijke bijdragen van onze bezoekers

Lucas van der Hoeven | 19 feb 2024

Joost Sluis – RAF squadron 320 waarnemer omgekomen in 1944
Joost Sluis (Chicago 23-01-1917 – St. Martin le Gaillard 24-06-1944); Luitenant Dutch squadron 320. Op 23 januari 1917 werd Joost Sluis geboren in Chicago, in de staat Illinois van de Verenigde Staten van Amerika. Hij was het vierde kind in het gezin van Jacob en Maritje Sluis. Jacob Sluis (Enkhuizen 29-06-1888 – Haarlem 22-07-1952) kwam uit een geslacht van West-Friese tuinbouwers en zaadhandelaren . Van 1934 tot 1936 studeerde Joost economie aan de Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam, waar hij zijn kandidaatsexamen behaalde . Daarna moet hij voor zijn vaders bedrijf aan de slag. Zo bezoekt hij allerlei afnemers van hun zaden in de VS . In 1938 wordt hij opgeroepen om zijn militaire dienstplicht te vervullen. In Kampen volgde hij vanaf 8 september 1938 tot 1940 de officiersopleiding . Na een erfenis kwestie werden Joost en zijn broer Willem uit de firma Gebroeders Sluis in Enkhuizen gezet . Dankzij hun erfenis konden zij het bedrijf Zwaan & Co in Delft in mei 1940 overnemen.
In 1941 besloten Joost en zijn vrienden Rian Collée, De Boer en Ter Huystee om naar Groot-Brittannië te ontsnappen. In het door Joost opgestelde verslag over zijn clandestiene reis naar bevrijd gebied noteerde hij bij zijn aankomst in Londen het volgende: “Na 2 mislukte pogingen hebben wij getracht met twee vrienden (De Boer en Ter Huystee) en 9 bekenden per boot Engeland te bereiken. Wij hadden daartoe een sloep van de Holland-Amerika Lijn gekocht en deze te Vlaardingen als visschersvaartuig laten inschrijven (Vl. 48). Eén hunner is vervolgens naar Vlaardingen verhuisd om zich daar als “visscher” te vestigen. Het gelukte een visschersvergunning te krijgen voor de Botlek en de Brielsche Maas tot het Brielsche Gat. Nadat wij ons op 3 juni 1941 hadden ingescheept, werd de boot in den nacht van 3 op 4 juni evenwel overvallen door een detachement Marechaussee dat gewaarschuwd was door een nachtwaker, die hen van smokkelhandel verdacht. Wij zijn toen gevankelijk naar het politiebureau te Vlaardingen overgebracht, waar hun een verhoor werd afgenomen. Door groote medewerking van den wnd. hoofdcommissaris, de heer Kramer, werden wij echter op 4 juni weer ontslagen. Direct hierop besloten wij (Joost en Rian) om met twee vrienden ons via Zwitserland naar Lissabon te begeven. In den nacht van 5 of 6 juni gingen wij clandestien over de Nederlandsch-Belgische grens met behulp van den Nederlandschen douanebeambte Pijnenburg. Door hulp van den heer P. Sluis te Antwerpen en Ds. Maaskant te Brussel verkregen wij verschillende adressen in België en bezet Frankrijk. Na clandestien de Belgisch-Fransche grens te zijn overgetrokken reisden wij vervolgens naar Amiens, waar wij echter door een Duitsche patrouille uit den trein werden gehaald. Onder voorwendsel Nederlandsche arbeiders te zijn, die in Frankrijk werkten, wisten wij echter weer vrij te komen en reisden vervolgens via Valenciennes, Hirson, Nancy, Epinal, Belfort, Montbeliard naar de grens van bezet Frankrijk en Zwitserland. Het overschrijden van deze grens ging met moeilijkheden gepaard door de aanwezigheid van een sterke Duitsche bewaking en hondenpatrouilles. Na een nachtelijke achtervolging door deze Duitschers gelukte het ons Zwitserland te bereiken, doch onze beide vrienden – mogelijk De Boer en Ter Huystee – werden gegrepen. Wij begaven ons hierna naar de Nederlandsche legatie te Bern op 11 juni 1941 waar wij alle inlichtingen, die wij over bezet Nederland konden geven, hebben verstrekt. Hulp om naar Lissabon te reizen kon men ons daar echter niet geven. Wij vertrokken daarop clandestien naar onbezet Frankrijk op 16 juni en arriveerden op 18 juni aan de Spaansche grens. Het bleek evenwel niet mogelijk om ongemerkt naar Spanje te ontkomen. Wij besloten daarop te trachten vanuit Marseille naar Gibraltar te komen en vonden inderdaad een weg waarvoor echter meer geld vereischt was, dan waarover wij op dat oogenblick beschikten. Wij reisden om dit te krijgen terug naar Zwitserland. Ter legatie deelde men ons mede, dat dit het eerste uitvoerbare plan was dat daar voorgelegd werd. Aangezien het verstrekken van geld door de Nederlandsche legatie zeer tijdrovend zou zijn, leenden wij zelf geld van een kennis in de Vereenigde Staten, die het ons langs diplomatieken weg deed toekomen. Inmiddels waren wij evenwel door den Nederl. Militairen Attaché te Bern in contact gebracht met den Britschen Consul te Genève, die voor ons de mogelijkheid openstelde om op versnelde wijze doorreisvisa voor Frankrijk, Spanje en Portugal te verkrijgen”.
Intussen hadden Joost en zijn vriend Rian Collée kennis gemaakt met Baron Guup Krayenhoff . Deze laatste studeerde in Genève en had juist zijn eindexamen behaald. Guup besloot om niet naar Nederland terug te keren, maar wilde juist actief aan het verzet gaan deelnemen. “In verband hiermede zagen wij dan ook van het plan om uit Marseille te vertrekken af. Nadat wij bovengenoemde visa inderdaad hadden verkregen, zijn wij (Joost, Rian en Guup Krayenhoff) op 22 Oct. uit Geneve vertrokken en arriveerden op 26 Oct. 1941 te Lissabon. Op 5 november vertrokken wij uit Lissabon naar Gibraltar en arriveerden tenslotte op 4 januari 1942 in Engeland”. Aldus Joost eigen verslag, opgemaakt in Londen. Uit een interview met Krayenhoff : “Al gauw werden Joost Sluis, Rian Collée en ik bij de R.A.F. (Royal Air Force) ingedeeld. Onze vliegers trainingen kregen we vanaf mei 1942 in Canada. Joost werd uiteindelijk afgekeurd als vlieger, mogelijk als gevolg van zijn oogproblemen. Daarna werd hij opgeleid tot waarnemer in Jackson, Mississippi. Zijn Militaire Brevet ontving Joost op 6 augustus 1943. Joost en Rian werden bij het 320ste squadron ingedeeld”. Joost werd benoemd tot reserve eerste luitenant ‘waarnemer’ bij de Militaire Luchtvaart . Als ‘waarnemer’ in een bommenwerper is hij verantwoordelijk voor de koers van het vliegtuig en het moment van het droppen van de bommenlast. Daarna volgde Joost een aanvullende operationele opleiding van 3 maanden bij de R.A.F. in Finmere. Begin 1944 voegde hij zich tenslotte bij het 320ste Squadron in Dunsfold (zuidwestelijk van Londen)” . Daar waren kort tevoren de Hudson toestellen door de B-25 Mitchells vervangen.
Op 18 april 1944 werd No.139 Wing, en daarmee 320th Squadron, vereerd met een onverwacht bezoek van de hoogste bevelhebber van de geallieerde strijdmacht, generaal Dwight D. Eisenhower. Uit zijn toespraak : “De geallieerde luchtmacht heeft de Duitsers nu reeds zware slagen toegebracht, u hebt daar een belangrijk deel van voor uw rekening genomen. Maar dat is niet genoeg. Er zal meer komen, waarbij uw inzet van het grootste belang wordt geacht, een inzet die nog meer van u vraagt dan tot nu toe is gedaan, en helaas niet zonder verliezen zal kunnen zijn…. Want er staat ons nog een heleboel te wachten alvorens het einddoel in zicht is”. Ook de Engelse veldmaarschalk Montgomery kwam op bezoek: “Als legerman heb ik de luchtstrijdkrachten geweldig leren waarderen. Zij zijn onontbeerlijk in het moderne gevecht te land en vormen in feite vaak de beslissende factor”.
Tenslotte maakten op 12 juni 1944 Koningin Wilhelmina en Prins Bernhard hun opwachting bij het 320th Squadron. Wilhelmina sprak : “Nog woedt de strijd meedogenloos voort…. Maar van allen, daarbij betrokken, zal nog een voortdurende inzet van alle krachten worden vereischt, zoomede geheele toewijding aan wat ons allen boven alles ter harte moet gaan, de bevrijding van ons dierbaar Vaderland en onze gebiedsdelen overzee”. Uiteindelijk vergde de invasie op 6 juni in Normandië twee jaar van nauwgezette planning. De Amerikaanse generaal Dwight D. Eisenhower leidde de aanval. Hij besloot om de meer dan 160.000 soldaten, 12.000 vliegtuigen en 7.000 zeeschepen te sturen om een 80 kilometer lang stuk strand langs de Normandische regio van de Franse kust binnen te vallen .
Op 16 en 17 juni, de nacht na de massale V-1 aanval op Londen, vlogen Britse zware bommenwerpers 315 vluchten en dropten bijna 1.500 ton bommen op grote locaties en vermoedelijke bevoorradingsdepots in Frankrijk. De R.A.F. hield dit tempo aan tot eind juni, vloog bijna 30 procent van al zijn vluchten tegen V-doelen en dropte meer dan 15.900 ton bommen. Zo leverden geallieerde bommenwerpers in de laatste twee weken van juni bijna 23.500 ton bommen af tegen ‘Crossbow’ doelen . De aanvalsmissie van het 320th Squadron op 24 juni 1944 maakte dus deel uit van een grootschalig luchtoffensief tegen de V-1’s en V-2’s waardoor vele levens van Londenaren bleven gespaard.
In “de luchtoorlog in Noord-Frankrijk” speelde zich intussen navolgende af. Volgens de Engelse autoriteiten was in het Château d’Ansennes het Tweede Algemene Duitse Hoofdkwartier gevestigd, dat verantwoordelijk was voor de V-1 opstellingen in de regio. Reeds op 15 maart 1944 waren luchtopnames van het kasteel gemaakt en op 1 mei werd het op de lijst van potentiële doelen geplaatst. Op 21 juni werd vastgesteld dat de installatie voor 90% gereed zou zijn en werd daarom geselecteerd voor een aanval op 24 juni . Het uur van vertrek werd op 20.00 uur gesteld en de feitelijke aanval vond om 20.25 uur plaats, met 11 B-25 Mitchells van het 320th Squadron en 12 B-25 Mitchells van het 226th. Het 320th vloog vooraan in de formatie. Op een hoogte van 3.050 meter vond het bombardement plaats, terwijl de zone werd afgeschermd door een Spitfire IX. Vlak na het bereiken van de Franse kust nabij Tocqueville-sur-Eu kwam de Duitse luchtafweer in actie. Deze installatie stond in de regio ten oosten van Tocqueville-St Sulpice-sur-Yères en ten zuiden van St Rémy-Boscrocourt.
In een wolkeloze blauwe lucht, die gevuld was met kleine zwarte granaatvlokken, explodeerde plotseling één van deze grote FLAK-granaten ter hoogte van de linker motor van de bommenwerper van luitenant Loohuizen . Het tweemotorige vliegtuig raakte uit balans en verliet de formatie, een spoor van vuur en vlammen achterlatend, met het sinistere gehuil van een getroffen vliegtuig. De B-25 Mitchell-II-B-25D-FR204 – NO-S zette koers naar het oosten, om vervolgens neer te storten. Alles ging heel snel. Niemand kon iets doen. Er waren géén parachutes te zien. Nog maar enkele tientallen seconden daarna was het tweemotorige toestel op de grond uitééngespat in een enorme explosie. Géén van de bemanningsleden zag kans om er uit te springen. Alle vier inzittenden moesten na afloop van de aanval als missing, presumed killed worden opgegeven. Het betrof officier-vlieger der tweede klasse A.J. Loohuizen, officier-waarnemer der tweede klasse J. Sluis, sergeant-vliegtuig schutter z/m J.A.M.A. Hielckert en korporaal-vliegtuigschutter H.J. Keppler. Zij werden allen op slag gedood .

Alphonso Julius Loohuizen (30-04-1917 Semarang – 24-06-1944 Chàteau d’Ansenne, Fr.): Res.1e Lt.Vlg.Waarn
Julius Alphons Michel Andries Hielckert (28-12-1923 in Djember Ned.
Indië – 24-06-1944 Chàteau d’Ansenne, Fr.) : Sergant Vltg.Telegrafist.
Henri Johann Keppler (17-10-1926 in Negaga – 24-06-1944
Chàteau d’Ansenne, Fr.) : schutter / Korpl.Vltg.Sch

Op 2 mei 1945 werd de 3.252ste en tevens laatste oorlogsvlucht met Mitchells-B25 uitgevoerd. Als gevolg van alle krijgshandelingen van het 320 squadron tijdens deze oorlog, kwam 32% zo’n 206 oorlogsvliegers om. Tijdens hun opleiding en training kwamen bovendien nog eens 27 Nederlandse militairen om. De overige 67% of zo’n 617 personen overleefde de oorlog .
Drs. Lucas van der Hoeven // 2024-02-16

lucas van der Hoeven | 19 feb 2024

Jan Cornelis Sluis 22 februari 1924, Enkhuizen – 12 september 1990, Loma Linda, Californië, USA
door Carolyn Sluis, Paul Sluis, Marianne Sluis en Lucas van der Hoeven
“Mijn vader Jan Sluis was 16 jaar toen de oorlog uitbrak. Hij voltooide de HBS in 1941, ondanks dat hij aan een ernstige vorm van astma leed. Uit zijn schoolrapporten blijkt dat hij regelmatig wegens ziekte moest verzuimen”, vertelt zijn zoon Paul Sluis uit Oakland in de Verenigde Staten. “Na zijn examen ging hij in het bedrijf van zijn vader werken”, vertelt zijn dochter Marianne. Zij baseert zich op aantekeningen van een gesprek dat zij in 1982 met haar vader had over zijn oorlogsjaren. “Mijn grootvader Jacob Sluis, directeur van ‘Gebroeders Sluis’, exporteerde sperziebonenzaad naar Duitsland en raapzaad naar Frankrijk. Mijn vader kon niet goed met mijn grootvader overweg”. Jan werd in het voorjaar van 1943 opgeroepen voor de verplichte dwangarbeid in Duitsland. Jacob Sluis probeerde via connecties met de Duitsers zijn zoon te werk te laten stellen in een badplaats in de Beierse Alpen. Daar zou de berglucht zijn astma goed doen. Volgens zoon Paul “koesterde mijn vader al langer ernstige bezwaren tegen het collaboreren met de Duitse bezetters, laat staan dat hij wilde meewerken aan hun oorlogsinspanningen. Hij meende dat hierdoor de kans zou toenemen dat zijn oudere halfbroer Joost, die naar Groot-Brittannië was uitgeweken, gewond zou kunnen raken of zelfs zou kunnen worden gedood”. Marianne: “Mijn vader en grootvader redetwistten: opa wilde beslist dat papa naar Duitsland zou gaan, papa vond dat onethisch. Hij herinnerde zich dat er tal van jonge Nederlandse mannen in de trein zaten. Hierdoor realiseerde hij zich dat die Beierse bestemming helemaal niet zo bijzonder was. Hij stapte over op een andere trein en dook onder bij zijn andere halfbroer, Willem, in Delft. Destijds hadden Willem en zijn vrouw An een meisje in dienst, Molly Pieterse, Zij nam actief deel aan het verzet. Na enige tijd besloot mijn vader om te verhuizen, zodat hij Willem en An niet langer onnodig tot last zou zijn. Ook wilde hij hen niet in gevaar brengen. Er stond immers de doodstraf op het verbergen van illegalen”.
In de Tweede Wereldoorlog maakte een wirwar van kreken, grienden, rietvelden en bossen de Biesbosch tot een belangrijke schuilplaats voor onderduikers. De Duitsers waren bang om het gebied te betreden, want hun patrouilleboten konden gemakkelijk vast komen te zitten. Vanuit de Biesbosch kwam al vroeg het verzet tegen de bezetter op gang. In 1943 steeg het aantal ‘illegalen’ omdat veel jonge mannen weigerden in Duitsland te gaan werken. Zij vonden onderdak bij boeren of in één van de ‘arken’, de onderkomens van de traditionele rietsnijders. Met Molly’s hulp vond Jan een schuiladres: een ark in de Bruine Kil aan de Krijntjes Weide. In die ark woonden verschillende verzetslieden, waaronder de 22-jarige Karel van Hartingsvelt en Huug Becker, met wie Jan bijzonder bevriend raakte. Marianne: “Waarschijnlijk waren zijn verzetskameraden op de boot in de Biesbosch zijn beste vrienden ooit. Dick en Egbert waren in militaire dienst geweest. Vanaf eind maart 1944 was ook James McConnell, een Amerikaanse piloot uit Georgia, bij hen ondergedoken”.
Elke 4 nachten lieten helpers voorraden achter. De arkbewoners beschikten over een fornuis en enig huisraad, zoals een ketel, dekens, en twee kano’s. Marianne herinnert zich dat haar vader vertelde: “Gelukkig kon ik het goed met de anderen vinden. We hadden corvee, dat bestond uit het schoonmaken van de ark en het bereiden van maaltijden. Wij vulden onze tijd met spelletjes, zoals bridgen. Zelf schreef ik veel. Ook beschikten wij over een radio op batterijen. Veelal zwommen en wandelden wij in de omgeving. Bij zonsopgang stonden wij op en gingen slapen als het donker werd. Wij beschikten over een carbidlamp”.
Af en toe verlieten de arkbewoners de Biesbosch om aan verzetsactiviteiten deel te nemen: “Van de organisatie kregen zij opdracht om voedselbonnen te stelen middels een overval op een distributiecentrum”. Onduidelijk is of haar vader heeft deelgenomen aan zo’n overval. Marianne meent uit haar aantekeningen op te maken dat men Jan hiervoor te jong vond: “Mijn vader vertelde lachend dat sommige van de overvallers die hadden meegedaan, op de voedselbonnen waren gaan staan en daarna rondliepen met de bonnen aan hun schoenen geplakt”.
Op 16 mei 1944 werden Jan Sluis en Karel van Hartingsvelt gearresteerd tijdens de vergeldingsrazzia in Werkendam en omgeving, waarbij 2000 tot 2500 Duitse militairen waren ingezet. Carolyn Sluis, de oudste dochter van Jan, vertelt dat Molly naar de ark was gefietst om de bewoners te waarschuwen voor de komende razzia: “Karel en papa, Huug en Herman verstopten zich in een koolveld. De kool was doorgeschoten, omdat er niet was geoogst. Het was heet, zij verveelden zich en werden onrustig. Zij besloten tegen de schemering de weg terug naar de ark te zoeken. Zij dachten dat zij de lichten van naderende Duitse voertuigen op tijd zouden kunnen zien en zich dan weer konden verstoppen. Zij baanden zich een weg door de velden maar na enige tijd besloten zij het risico te nemen om over de dijk te lopen. Zij zagen geen lichten, totdat het te laat was. De Duitse patrouille naderde plotseling en zij werden opgemerkt. Desondanks sprongen zij in het water en probeerden zich tussen het riet te verstoppen. Helaas zorgde papa’s astma ervoor dat hij luid hoestte en zo hun positie prijs gaf”. Paul voegt toe: “Papa’s astmatische aanval lijkt een onbelangrijk detail maar dat was voor papa zeker niet het geval. Dit was de reden waarom hij het schuldgevoel over de arrestatie van zijn vriend tot op de dag van zijn dood met zich meedroeg”. Huug en Herman ontsnapten, Karel en Jan werden in de politiegevangenis aan het Haagsche Veer te Rotterdam ingesloten. Op 1 juni werden zij naar Kamp Amersfoort getransporteerd.
“Hoewel ik Jan in de oorlog heb leren kennen en hem en zijn vriend Huug heb kunnen helpen aan een onderduikadres, was het tussen ons alleen vriendschap, tot na de oorlog”, schreef zijn echtgenote Cornelia Sluis-Pieterse in 1997.“Jan heeft kans gezien om iemand om te kopen met een tabaksbon (die ik hem geven moest!) om mij een briefje te sturen (op een papiertje van een pakje van het Rode Kruis). Daarin stond, of ik Jan’s ouders en de ouders van Karel wilde bellen en zeggen, dat ze de volgende morgen om halftien van het Maasstation naar Amersfoort (concentratiekamp) zouden worden overgebracht en dat ze de gelegenheid zouden hebben, afscheid te nemen. En of ik het geld, dat nog bij mij thuis van hem lag (hij had zijn postzegelalbum verkocht) mee wilde brengen. Ik heb toen de nummers die op het briefje stonden, gebeld maar toen ik de volgende ochtend op het Maasstation kwam, waren Karel’s zus en zijn verloofde er, maar van Jan’s familie was er niemand. Ik had toen wel erg met Jan te doen, dat begrijp je. De gevangenen waren allemaal ieder aan een marechaussee geboeid”. “Slechts één persoon kwam opdagen om van hem afscheid te nemen”, memoreert Paul, “En dat was mijn moeder, Cor. Mijn vader was zo ontroerd, dat hij bij zichzelf dacht: ‘Daar is mijn echte familie!’”
Vanaf 1 juni 1944 tot september of oktober 1944 (de ontslagdatum is onbekend) verbleef Jan in Kamp Amersfoort. Iemand van zijn familie stuurde hem een Bijbel met de berijmde psalmen. Op het schutblad stond geschreven: “Psalm 38:15 berijmd”. De tekst luidt: “Want, o trouw en eeuwig Wezen, In mijn vreezen, Staat mijn hoop op U alleen. Gij, mijn God, zult in ellenden, Bijstand zenden, En verhooren mijn gebeën”. De met potlood geschreven inscriptie zorgde voor consternatie: het gebruik van cijfers deed de Duitsers blijkbaar speculeren dat het hier om een geheime code ging! De kwestie liep hoog op. De kampcommandant liet Jan zelf halen om uit te leggen wat de inscriptie betekende. Zo kreeg een nazi-massamoordenaar een uitleg over de Schrift door een 20-jarige gevangene. Het bijbeltje is in het kamp door Jan gebruikt voor bijbelstudie. Voor zoon Paul vormt het kleine Nederlandse bijbeltje het meest gewaardeerde aandenken aan zijn ouders.
Al één week na aankomst in het kamp, op 7 juni 1944, werd Jan in de ziekenbarak opgenomen. Hij schreef: “Geliefde ouders, broers en zusters, sinds twee weeken ben ik ziek. Hoe ik het opgeloopen heb weet ik niet. Maar mijn keelpijn werd op een kwade dag zoo hevig dat ik (ik moest toch bij den tandarts zijn vanwege een rotte kies) meteen maar even naar den dokter vroeg, die mij linea recta naar bed stuurde met als diagnose diphterie en als medicijn 6 weeken rust. Maar aan gezelschap ontbreekt het me niet, ik heb in een paar weeken heel wat kennis gemaakt, aan lectuur evenmin, zodat het met vervelen best gaat. De ziekte is ook voorbij (ik heb enkele malen een flinke prik gehad en de vrees voor een volgende heeft me de ziekte glad doen vergeten). Voor de rest is alles in orde. Hartelijke groeten ook aan familie, vrienden, kennissen uw liefh. Jan”.
Op 11 juni was hij koortsvrij en hij werd op 14 juni ontslagen. Tussen 24 en 27 juli 1944 verbleef hij opnieuw in de ziekenbarak met diarreeklachten en griep, waarbij hij driemaal daags 3 Aspirines kreeg. Op 28 juli 1944 schreef Jan: “Geliefde ouders, gelukkig kan ik nu schrijven dat ik weer helemaal gezond ben. Hopelijk is dat met U allen ook zoo. ….. Schrijft u ook eens over de zaak vader. Belooft het dit jaar een goede oogst te worden? Zijn er nog veranderingen in de zaak? Kunt U nog rijden wat benzine betreft? U moet aan de kwestie tussen ons beiden niet teveel meer denken. Het buitengewoon drukke overleven brengt misschien een andere neiging tot vooroordelen met zich. We kunnen er later altijd nog eens over praten. Hoe gaat het met grootvader? Doet U hem de groeten, ook aan allen thuis, Uw liefhebbende zoon, Jan”.
Het getuigt van Karels vriendschap dat hij het risico nam om naar de beruchte kampcommandant Berg te gaan en hem om toestemming te vragen zijn vriend Jan te mogen bezoeken en afscheid van hem te nemen. Dit gebeurde in de eerste week van juli 1944, vlak voordat Karel naar het concentratiekamp Vught werd getransporteerd.
Het is onbekend gebleven wanneer Jan uit Kamp Amersfoort is ontslagen. Er zijn geen andere brieven bewaard gebleven. Het medisch dossier bevat na 27 juli 1944 geen aantekeningen meer en in de kampadministratie wordt de datum van zijn ontslag niet vermeld.
Losgeld betaald?
“Jan is op een onbegrijpelijke manier, toen hij doodziek was, uit het conc. kamp Amersfoort gezet”, schreef zijn vrouw Cornelia Sluis-Pieterse. “Hij is toen naar een vertegenwoordiger van ‘de zaak’ gegaan, zei hij, en daar is hij wat opgeknapt”. De vader van Jan was vrij bemiddeld. Jan heeft zelf zijn hele leven geworsteld met de vraag of zijn vader losgeld voor hem had betaald, en zo ja, waarom hij niet tevens zijn vriend Karel van Hartingsvelt had vrijgekocht. “Het is aannemelijk dat Jan door zijn vader is vrijgekocht”, meent Paul. “Onder andere bewijzen is een indirect bewijs het gegeven dat mijn vader na het overlijden van zijn ouders een veel lager bedrag kreeg uitgekeerd, alsof het losgeld van zijn erfenis was afgetrokken. Cornelia Sluis – Pieterse: “Jan heeft mij verteld dat hij zijn vader vroeg, of dat waar was. Het was na de oorlog. Opa (Jacob) Sluis zat in zijn kantoortje, achter zijn bureau. Hij zei niets. Uiteindelijk heeft Jan zich toen omgekeerd en is weggegaan. Jan was ook nog – ja, kwaad, mag ik wel zeggen. En wel omdat Opa Sluis, als hij die arts zou hebben omgekocht, waarom hij dan ook niet zijn vriend Karel had ‘vrijgekocht’”.
Na kamp Amersfoort
“Het lijkt erop dat mijn vader na zijn vrijlating enige tijd rondzwierf”, meent Paul. “Hij zou van de plek zijn gekropen waar de Duitsers hem achterlieten. Hij ging waarschijnlijk naar de eerste boerderij die hij kon bereiken en werd van daaruit naar elders gebracht”. Cornelia Sluis – Pieterse: “Ik wist daar (= de vrijlating) niets van, toen ik op verzoek van Huug, die in Zwolle ondergedoken had gezeten, (de Duitsers hadden hem bij de razzia niet gevonden), een koffer ging halen in Werkendam. Ik ging toen ook even bij Karel’s ouders aan, en daar verscheen Jan toen ook plotseling! Omdat hij toen eigenlijk niet goed wist, waar hij heen moest, heb ik hem maar meegenomen naar R’dam en een paar dagen later zat hij bij Huug op de boerderij in Nieuwerkerk”.
Paul: “Ik begrijp de grote verwachting die mijn vader in september 1944 over de bevrijding koesterde, maar ook de enorme teleurstelling toen die niet uitkwam. Daarom besloten hij en Huug om naar het bevrijde deel van Nederland te reizen”. Marianne: “Op de één of andere manier kwamen zij op een dijk bij Werkendam terecht en namen de veerpont naar Drimmelen. Zij probeerden naar Eindhoven te komen, want dat was al bevrijd. Zij liepen vanaf Drimmelen door verlaten gebied, want de bewoners waren geëvacueerd. Wel werden er boten aangevallen door vliegtuigen. Ook Jan en Huug moesten dekking zoeken achter een dijk toen Amerikaanse Mustangs hen beschoten. Sint Oedenrode was door de Duitsers verlaten en de bewoners waren ook weg. Zij bivakkeerden in een boerderij waarvan zij dachten dat die door de Duitsers was verlaten. Ze vonden soldatenkleding, laarzen en voedsel, zoals knäckebröd”. Volgens Marianne maakte haar vader hier een grapje bij en deed alsof hij het knäckebröd aanprees: “Kamerade, kennst du Knäckebröd?”. Zij aten gestampte aardappels en appels en aten er heerlijk van. Daarna sliepen zij in het hooi. Maar het bleek dat zij zich hadden vergist in de positie van de frontlinie en zagen plotseling 20 Duitse soldaten op die boerderij af komen. Eén van hen kreeg de opdracht om hen neer te schieten. Ze moesten weglopen en verwachtten dat ze ieder moment konden worden doodgeschoten. Jan voelde een tinteling tussen zijn schouderbladen toen hij wegliep en wist zeker dat hij was geraakt. Maar de Duitse soldaat schoot in de lucht of op de grond”.
Na de oorlog
“Jan is in 1945 nog zéér kort thuis geweest”, schreef Cor Sluis-Pieterse. “Maar het ging niet meer en hij is met Huug in Amsterdam gaan wonen, tot zij samen naar West-Indië gingen. Ik zag hem toen vrij geregeld”. In april 1948 emigreerde Jan naar Curaçao, waar hij een paspoort voor de V.S. verkreeg. In 1950 trouwde hij met Cor Pieterse, die hij tijdens zijn onderduiktijd in Delft had leren kennen. Hij trad in dienst als assistent-manager voor twee kleine winkels van de Northern Commercial Company in Tanana en daarna in McGrath in Alaska. Hierna verhuisde het gezin naar Mount Vernon in Washington en Denver in Colorado, en vervolgens naar Redlands, California. Tot zijn overlijden in 1990 woonden Jan en Cor in Loma Linda, California. Jan Cornelis Sluis is geëerd met het Herdenkingskruis.
Lucas van der Hoeven / Dongen, 13 februari 2024.
Eventueel toevoegen:
Joost Sluis werd na zijn vlucht naar Engeland als waarnemer aan het 320ste Squadron van de RAF toegevoegd. Op 24 juni 1944 was hij betrokken bij het bombardement op Chateau d’Ansenne, een nieuw ingerichte commandopost voor het afvuren van V-1’s. Het vliegtuig, een B-25 Mitchell, werd geraakt door de Duitse luchtafweer, waardoor de gehele bemanning verongelukte.
Karel van Hartingsvelt werd in de eerste week van juli 1944 overgeplaatst naar concentratiekamp Vught en te werk gesteld in de Philips afdeling. Na ‘dolle dinsdag’ op 5 september 1944 ontmantelden de Duitsers het kamp. De volgende dag transporteerden zij alle mannelijke gevangenen naar het concentratiekamp Sachsenhausen, van waaruit Karel te werk werd gesteld in het buitenkamp “Klinker”. Daarna volgde er een gang langs vele concentratiekampen: terug naar Sachsenhausen, vervolgens naar Bergen-Belsen, Bremen-Farge, Bremen-Vörde en Neuengamme. Toen het Britse leger steeds dichter bij Neuengamme kwam, besloten de Duitsers de tienduizend gevangenen over te brengen naar drie schepen, die in de Lübeckerbocht voor anker lagen. Karel kwam om het leven aan boord van dit schip of is in het water bezweken.


Heeft u een persoonlijk verhaal met betrekking tot dit monument en/of de geschiedenis waarnaar deze verwijst? Deel uw verhaal hier en help ons de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend te houden.

Let op: wilt u een wijziging voor deze monumentpagina (zoals een correctie of aanvulling) doorgeven? Maak dan gebruik van de formulieren.

Heeft u een vraag of wilt u ons iets anders melden? Kijk bij de veelgestelde vragen of stuur ons een bericht.

Tooltip contents