Vrijheid in verbondenheid

Jaarthematekst 2022

Door Annelien de Dijn

Download de tekst (pdf)

Toen ik als kersverse Nederbelg mijn eerste 5 mei in Amsterdam meemaakte, nu tien jaar geleden, verwonderde ik me over de uitbundige manier waarop die gebeurtenis hier gevierd wordt. In België gaat Bevrijdingsdag meestal geruisloos voorbij – sinds 1974 is het zelfs geen officiële feestdag meer. Maar in Nederland wordt het einde van de bezetting in 1945 ieder jaar met dans, muziek en een gezellige maaltijd herdacht. Zelfs de afgelopen twee jaar, toen de coronacrisis roet in het eten gooide, werd 5 mei op allerlei inventieve manieren gevierd. We konden weliswaar niet fysiek bij elkaar komen, maar door de organisatie van online events en het uitdelen van gratis blikken Vrijheidsmaaltijdsoep werd het toch nog een gezamenlijk feest.

Dat uitbundige vieren heeft ongetwijfeld te maken met het grote belang dat aan de waarde wordt gehecht die op 5 mei centraal staat. Als je aan Nederlanders vraagt wat ze goed vinden gaan in hun land en waar ze trots op zijn, dan noemen ze opvallend vaak “vrijheid”, zo blijkt uit De stand van vrijheid, een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau in samenwerking met het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Die trots op vrijheid leeft breed. Zowel vrouwen als mannen, jongeren als vijftigplussers, lager- als hogeropgeleiden zien vrij zijn als een cruciale Nederlandse eigenschap. Wat dat precies inhoudt, is niet voor iedereen even gemakkelijk te articuleren. Maar de meeste Nederlanders, zo blijkt uit opinieonderzoek, bedoelen daarmee dingen als de “vrijheid te gaan en te staan waar je wilt, keuzevrijheid en aan niemand verantwoording hoeven afleggen.”

Door vrijheid op deze manier te definiëren, echoën Nederlandse burgers de ideeën van liberale filosofen zoals John Stuart Mill. Die schreef in 1859 het essay On Liberty, of Over de Vrijheid, dat in vele landen werd vertaald en vandaag nog steeds veel gelezen wordt. In dit essay definieerde Mill vrijheid als het vermogen om je leven in te vullen zoals je zelf wil, zonder dat de overheid of andere collectieve instanties daarbij tussenbeide komen. Mill betoogde ook dat die vrijheid zo groot mogelijk moest zijn. De enige legitieme reden waarom de handelingsvrijheid van een individu begrensd mocht worden, was om schade aan anderen te vermijden – het zogenoemde “schadebeginsel”. Maar de overheid mocht om geen enkele andere reden ingrijpen – ook niet om burgers tegen zichzelf te beschermen.

Deze manier van denken over vrijheid is vooral in de naoorlogse periode dominant geworden, niet alleen in de Engelstalige wereld, maar ook in Nederland en de rest van Europa. Ze past goed bij onze manier van leven. Sinds de jaren zestig is Nederland, net zoals andere Europese landen, in toenemende mate individualistisch geworden. Dat wil onder meer zeggen dat we in Nederland onze sociale verbanden zelf kiezen, terwijl die in meer traditionele samenlevingen vaak van bij de geboorte gegeven zijn. Dankzij de groeiende welvaart en de uitbouw van een verzorgingsstaat werden mensen “bevrijd” van de noodzaak om zich in moeilijke omstandigheden tot bijvoorbeeld familie of kerken te richten. Daardoor kon men in toenemende mate individuele keuzes (“dat bepaal ik zelf wel”) maken. Die ontwikkeling is beslist waardevol, omdat ze leidt tot de aanvaarding van zaken die nog niet zo lang geleden onbespreekbaar waren, zoals het homohuwelijk of abortus.

Maar in het licht van de coronacrisis is de schaduwkant van dit individualisme en de omarming van de individuele vrijheid die ermee samenhangt, scherper in beeld gekomen. Deze crisis heeft iets fundamenteel bloot gelegd: namelijk dat we onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. In maart 2020 werd plots duidelijk dat zelfs onze meest basale activiteiten – praten, kuchen, hoesten, niezen – andere mensen kunnen schaden door ze te besmetten met een potentieel dodelijk virus. Maar ook los van het besmettingsgevaar laat de coronacrisis zien dat de beslissingen van medeburgers een dramatische impact kunnen hebben op ons leven. Patiënten die gebruik wilden maken van de planbare zorg, werden geconfronteerd met uitstel – en dat is ten dele een gevolg van de beslissing van anderen om zich niet te laten vaccineren. Maar ook kinderen en jongeren die plots wekenlang niet meer naar school konden, winkeliers wier winkel op slot moest, sportscholen die dicht gingen – iedereen wordt geraakt als de besmettingen te snel toenemen omdat teveel mensen zich niet houden aan de voorzorgsmaatregelen. Kortom, zolang het coronavirus rondwaart, kunnen we er niet omheen: ons gedrag heeft bijna altijd een impact op anderen. In het licht van onze verbondenheid wordt duidelijk hoe dubieus slogans zijn zoals “mijn leven, mijn vrijheid”, “ik zal zelf wel bepalen wat goed voor me is”. Want de keuzes die jij maakt, hebben sowieso een effect op anderen. De verantwoordelijkheid bij individuen leggen, zoals sinds de jaren zestig in toenemende mate is gedaan, leidt daarom niet per se tot vrijheid voor iedereen maar tot de “dictatuur van het eigenbelang”, zoals NRC-journalist Tom-Jan Meeus het uitdrukt. Jongeren hebben misschien relatief weinig te vrezen van het virus, maar zij kunnen het doorgeven aan hun ouders en grootouders of andere kwetsbare ouderen. Mensen die roepen “als ik ziek word, is dat mijn eigen risico!” houden geen rekening met het feit dat als teveel mensen tegelijk het ziekenhuis instromen, het risico bestaat dat de zorg aan medeburgers wordt afgeschaald.

Met de vrijheid van John Stuart Mill kunnen we in de context van de coronacrisis dus niet zoveel. Wil dat dan zeggen dat we helemaal niet vrij kunnen zijn? Dat vrijheid in een moderne, complexe miljoenensamenleving een onmogelijke utopie is, een luchtkasteel? Nee, helemaal niet. Want er is ook nog een andere, oudere manier van denken over vrijheid – die van denkers zoals Benedictus de Spinoza en Jean-Jacques Rousseau. Volgens Spinoza en Rousseau wil vrij zijn niet zozeer zeggen dat je zonder regels leeft, of onder zo weinig mogelijk regels – maar wel dat je controle hebt over de manier waarop die regels gemaakt worden. Zij argumenteren daarom dat vrijheid alleen mogelijk is in een democratische staat, waar alle burgers een gelijke inbreng hebben bij het maken van de wetten. In een democratie, zo stelt Spinoza, blijft iedere burger even vrij als hij of zij zou zijn in de ‘natuurtoestand’ – de situatie waarin mensen verkeren als er helemaal geen staat of overheid zou zijn. Sterker nog, volgens Spinoza is de democratische burger, die te gehoorzamen heeft aan collectief opgestelde wetten en regels, zelfs vrijer dan zijn of haar tegenhanger in de anarchistische natuurtoestand!

Op het eerste gezicht lijken deze ideeën misschien tegendraads of zelfs onzinnig. Hoe kunnen wetten en regels onze vrijheid nu vergroten? Niettemin houden de ideeën van Spinoza en Rousseau meer steek dan je aanvankelijk zou denken. Want het is wel degelijk zo dat wetten en regels ons kunnen helpen om onze doelen te bereiken – omdat zij niet alleen ons eigen gedrag aan banden leggen, maar ook dat van anderen. Een alledaags voorbeeld kan dat verduidelijken: de verkeersregels. De meesten onder ons verplaatsen zich bijna elke dag in het verkeer, van onze woning naar het werk of naar school, om te gaan winkelen of om vrienden te bezoeken. Tijdens deze ritten zijn we aan allerlei regels en beperkingen onderhevig: we moeten aan de rechterkant van de weg fietsen of rijden, we moeten om de haverklap wachten aan stoplichten, enzovoort. Dit alles lijkt misschien onze vrijheid in te perken, de vrijheid om te doen wat we willen zonder interventies van buitenaf. Meer bepaald lijken verkeersregels ons te beperken in onze vrijheid om ons zo snel mogelijk te verplaatsen van punt A naar punt B.

Maar is dat ook echt zo? Als we even verder doordenken, wordt al snel duidelijk dat verkeersregels ons juist kunnen helpen om ons doel te bereiken. Stel dat er helemaal geen verkeersregels waren, dan zou het al snel een complete chaos worden op de weg. In steden zoals Mumbai, waar verkeersregels minimaal worden nageleefd, ligt de gemiddelde snelheid veel lager dan in pakweg Rotterdam. En daar betekent deelnemen aan het verkeer ook dat er een groter risico is dat je helemaal niet aankomt op je bestemming, door verkeersongelukken. Met andere woorden: verkeersregels beperken onze vrijheid niet, ze helpen ons juist om ons doel te bereiken: ons snel en veilig van punt A naar punt B verplaatsen.

Tegelijk maakt dit voorbeeld ook duidelijk hoe belangrijk een ander punt van Spinoza en Rousseau is: dat de regels op democratische wijze worden opgesteld, met inbreng van de hele gemeenschap, en niet alleen een deel ervan. Stel dat verkeersregels enkel worden opgesteld met input van automobilisten, dan gaan die er heel anders uitzien dan wanneer ook voetgangers en fietsers worden geconsulteerd. Het ontbreken van een goeie fietsinfrastructuur en wetgeving die uitgaat van “no fault”-aansprakelijkheid voor zwakke weggebruikers in landen zoals het Verenigd Koninkrijk is bijvoorbeeld een gevolg van het ontbreken van een sterke fietserslobby zoals we die in Nederland kennen.

Volgens denkers zoals Spinoza en Rousseau is vrijheid met andere woorden een collectief goed eerder dan een individueel gegeven. Als we vanuit dit perspectief naar de vrijheid kijken, dan zien we dat bescherming tegen tirannie om heel andere acties vraagt dan die voorgeschreven door het liberalisme van John Stuart Mill. Niet: hoe kunnen we zoveel mogelijk regels zo snel mogelijk afschaffen? Maar wel: hoe kunnen we ervoor zorgen dat de bestuurders die wetten en regels opstellen, zoveel mogelijk onder controle van ons allemaal blijven staan? Dat er geen machtige lobby’s zijn die hun belangen laten primeren op het algemeen belang? Of dat wetgevers beïnvloed worden door de luidste schreeuwers, in plaats van de bevolking in het algemeen?

De 5 mei-viering is een bij uitstek geschikt moment om het belang van deze democratische vrijheidsopvatting terug centraal te stellen. De bezetting door het dictatoriale naziregime maakte op extreme wijze duidelijk welke gevolgen de afbraak van de democratische vrijheid kan hebben. De capitulatie van Duitsland gaf Nederland haar vrijheid terug – niet in de zin dat de naoorlogse overheid uit het leven van haar burgers verdween, maar wél omdat door het herstel van de democratie in 1945 gewone burgers opnieuw controle kregen over de manier waarop ze bestuurd werden. Laten we deze gelegenheid vandaag, 77 jaar later, gebruiken om het belang van de democratie te onderstrepen, en om na te denken over manieren waarop we die verder kunnen verdiepen en aanscherpen. Dat – en niet de dictatuur van het eigenbelang – is de vrijheid die het waard is om te verdedigen.


Annelien de Dijn is hoogleraar politieke geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht. Haar meest recente boek Vrijheid: een woelige geschiedenis werd in 2021 bekroond met PROSE Prize for Philosophy van de Association of American Publishers. Deze tekst is geschreven in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.

Tooltip contents