Tweegesprek Hedy d’Ancona en Ernst Jansz

Hedy d’Ancona en Ernst Jansz in gesprek met elkaar over hun jeugdjaren, over de invloed van de Tweede Wereldoorlog op hun familie, over geliefdes die op hun schreden terugkeren en over hun onvervalste strijdbaarheid.

Een ogenschijnlijk simpele vraag – In wat voor gezin ben je opgegroeid? – leidt bij beiden tot een verrassend lang antwoord. Het gezin, dat was een chaotische situatie met half- en stiefbroers en – zussen, familiegeheimen, geheime relaties en oorlogstrauma’s. Onder de oppervlakte smeulden de emoties, in het dagelijks leven heerste het grote zwijgen. Die onnavolgbare gezinssituatie had bij allebei direct te maken met de Tweede Wereldoorlog.

De muzikant (o.a. CCC Inc. en Doe Maar)/ schrijver/componist en de feminist/oud-minister/PvdA-politica en bestuurder zijn op een Amsterdams dakterras samengebracht, de zon gaat onder en zet de Schreierstoren, het Centraal Station en de Sint-Nicolaaskerk in een bleekgouden nazomergloed. Ernst Gideon Jansz (1948) is geboren en opgegroeid in Amsterdam, maar woont al jaren met zijn vrouw, actrice Jaloe Maat en hun kinderen in een commune in het Brabantse Neerkant. Hedwig d’Ancona (1937) maakte in haar leven juist de andere beweging: geboren in Den Haag, inmiddels al vele jaren woonachtig in Amsterdam, samen met kunstenaar Aat Veldhoen, met in hun kielzog hun kinderen en kleinkinderen.

Wat opvalt is dat je hen allebei zeker tien jaar jonger zou schatten en dat ze zoveel levenslust en energie uitstralen. Geef dat geheim eens prijs, vragen we, een vraag die ze ongetwijfeld vaker gesteld hebben gekregen. Jansz antwoordt serieus, vertelt over die aflevering van het tv-programma Klasgenoten die hem is bijgebleven, waarin kinderen gevolgd waren die voor de oorlog op het Joods Lyceum in Amsterdam zaten. Het was een klas met slechts vijf leerlingen, want een groot deel van hun klasgenoten was vermoord in de Tweede Wereldoorlog. “Wat voor cijfer zou je het leven geven?”, vroeg de presentator hen. Zonder aarzeling gaven ze allemaal een negen of tien. Jansz: “Ik vond dat hoge cijfer opvallend. Kennelijk geldt dat hoe meer ellende je hebt gezien en meegemaakt, des te meer kun je de mooie dingen van het leven waarderen en genieten van wat je hebt.” (Tegen Hedy:) “En zie jij er daarom zo mooi uit”. Hedy, lachend: “Ja, dat is zo. Het is niet vanzelfsprekend allemaal. Doordat ik van dichtbij met die oorlogsellende in aanraking ben gekomen, denk ik: ik ben de dans ontsprongen. Het voelt bijna als een plicht om wat van het leven te maken.”

Artikel gaat verder onder de foto

Serieus verliefd
Vooroorlogs Den Haag, de stad zit nog vol Joods leven. De opa van Hedy was voorzanger in een synagoge, Hedy’s vader Elias groeide op in een orthodox-joods gezin. In zijn studententijd raakte hij smoorverliefd op Hedy’s moeder, een eenvoudig meisje met weinig scholing. Een niet-Joods meisje bovendien, “als mijn ouders dit zouden weten, wordt het hun dood”, had Eli, zoals hij werd genoemd, tegen Hedy’s moeder gezegd. Hij had zich ontworsteld aan het religieuze jodendom en was niet meer gelovig. De twee gingen stiekem samenwonen en in 1937 werd Hedy geboren. Ze kreeg de achternaam van haar vader, d’Ancona, “want ze waren serieus verliefd.” De Tweede Wereldoorlog brak uit. “Mijn vader werd joodser en joodser naarmate die beperkende maatregelen door de nazi’s werden ingevoerd. Het was een periode waarin een antireligieuze, socialistisch-anarchistische man als mijn vader zich door politieke maatregelen tot Jood laat bestempelen en zich ook zo gaat gedragen, in overeenstemming met die opgelegde identiteit. Geen kwestie van vrije wilsbeschikking.” Zijn transformatie heeft vergaande consequenties.

“Op een middag vond mijn moeder in zijn jaszak een briefje, het bleek een contactadvertentie te zijn waarin stond dat hij op zoek was naar een joodse vrouw. Mijn moeder is toen gelijk met mij onder de arm vertrokken.” Eli raakte aan de vrouw, en met deze joodse vrouw vertrok hij in 1939 naar de Verenigde Staten om daar aan zijn dissertatie te werken. Ongeveer drie jaar na Hedy’s geboorte werd er een dochtertje geboren, Anette Estelle. Maar Eli kon zijn eerste vrouw niet vergeten. Hedy: “Hij bleef verliefd op mijn moeder, kon haar niet loslaten. Midden in de oorlog in 1941 keert mijn vader terug naar Nederland, met vrouw en kind. Mijn moeder deed de deur open, zag hem staan en zei: ‘Eli, wat stom dat je terug bent gekomen! Veel te gevaarlijk’.” Hedy’s ouders begonnen een geheime relatie. (Met een lachje:) “Nou ja, verliefde mensen zijn natuurlijk altijd een beetje gek. Ik kon me zijn onbezonnen daad eigenlijk wel voorstellen. Ik heb zelf ook weleens hevige liefdes doorleefd die niet zo verstandig waren. In dit geval vond ik het wel heel ver gaan, omdat hij daar ook zijn nieuwe gezin bij betrok.”

In die tijd zag Hedy haar vader een paar keer. “Ik herinner me hem wel, maar niet als vader. Die rol had hij niet. Mijn moeder vertelde aan het eind van haar leven wel hoe dol hij op mij was.” Eli werkte bij de Bijenkorf in Den Haag. Op een dag werd daar bij de tramhalte een Duitse officier doodgeschoten. Als represaille zijn de directie van de Bijenkorf – die was Joods – en Joodse medewerkers met hun gezinnen opgepakt en op transport gesteld. “Mijn vader, zijn vrouw en dat meisje – mijn halfzusje – zaten daar ook bij.” Haar vader kwam in verschillende kampen terecht, tot hij uiteindelijk, zeer verzwakt en vermagerd, op 7 februari 1945 stierf nabij het concentratiekamp Gross Rosen in Polen. Hedy heeft van een lotgenoot gehoord hoe de omstandigheden waren: “De ondervoede en uitgeputte mensen van dat kamp werden afgevoerd op open veewagens in de vrieskou, op elkaar gestapeld. Tallozen kwamen toen alsnog om, waaronder mijn vader.” De vrouw van Hedy’s vader en haar halfzusje zijn bij aankomst in Auschwitz vrijwel meteen vermoord.

Artikel gaat verder onder de foto

Rode krullen
Hedy groeide ondertussen op zonder vader bij haar grootouders in Leidschendam, waar ook nog een tante bij inwoonde; een huishouden waar veel aandacht was voor dat kleine meisje met die rode krullen en die grote fantasie. Haar moeder was veel aan het werk, het waren haar grootouders die haar opvoedden. “Ik voelde wel een soort wrevel dat ik buiten die oorlog werd gehouden, niet wist hoe het precies zat.” Ernst: “Wat vreselijk dat je hoorde dat je vader het zo lang heeft volgehouden.”

Hedy: “Het is onverdraaglijk dat hij zo lang de verschrikkingen van het kampleven ondergaat en overleeft en dan alsnog, in kou en eenzaamheid, het loodje legt.” Twee jaar na de oorlog krijgt Hedy’s moeder een relatie met een weduwnaar met drie jonge kinderen. “Van het aanbeden, enige kind was ik opeens de oudste van een groot gezin. Maar dat had ook wel weer wat, hoor. Samen krijgen ze nog een zoontje. Als dat jongetje drie is, overlijdt mijn moeders echtgenoot plotseling aan een hartaanval. Mijn moeder blijft achter, met weinig geld en zonder opleiding. Desondanks heeft ze ons allemaal met veel passie en energie opgevoed.”

Concentratiekampsyndroom
De vader van Ernst Jansz was een heldhaftige alleskunner tegen wie Ernst opkeek. “Hij kon mooi schrijven, tekenen, schaken, horloges repareren, gitaar spelen. En dan was hij ook nog een verzetsstrijder geweest in de Tweede Wereldoorlog. Een reus in mijn ogen.” Rudi Jansz, Indisch (‘Indo’), had samen met zijn geliefde, Ernsts moeder Jopie, in de Tweede Wereldoorlog persoonsbewijzen vervalst, Joodse kinderen helpen onderduiken, distributiekantoren overvallen en knokploegen opgericht.

Tot hij na de oorlog te maken kreeg met het ‘concentratiekampsyndroom’. Jansz: “Dat werd pas later zo genoemd, toen het opspeelde bij hem hadden we géén idee. Ik kreeg als jochie van negen het idee dat ik voor mijn vader moest zorgen. Dat werd het doel in mijn leven. Die krachtige man werd naarmate mijn zus Ati en ik ouder werden een zielig hoopje mens, heel angstig. Hij kon niet meer werken, kroop achter de kast, stond te huilen in de hoek van de kamer. Hij werd steeds mensenschuwer.” Alles had Ernst ervoor over om zijn vader te zien lachen. Hij speelde Chopin omdat zijn vader dat mooi vond. De ‘troostende en inspirerende’ werking van muziek werkt ook voor Jansz nog altijd. “Zonder muziek had ik het niet gered, kan ik eigenlijk wel zeggen. Het gaf me houvast in het leven, kracht. Met muziek kun je iets moeilijks, zwaars of lelijks omzetten in iets moois.”

De familiegeschiedenis van Ernst Jansz begon met de reis die Rudi Jansz op zijn achttiende ondernam naar Nederland. Plaats van aankomst: Den Haag. Rudi werd student, omringde zich met studenten met Indonesische roots die net als hij geestdriftig nadachten en spraken over de Indonesische onafhankelijkheid. Revolutionairen, intellectuelen. Zij waren goed georganiseerd. Jansz: “Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, sloot die groep studenten zich en masse bij het verzet aan. Zij zeiden: ‘Wij willen strijden voor onze onafhankelijkheid, dan strijden we nu eerst tegen de fascisten.’ Eigenlijk heel opmerkelijk, want die Indonesiërs waren bijna altijd moslim. Zij stelden hun leven in de waagschaal om joodse landgenoten te redden.”

Overval
Rudi raakte in Nederland al snel verliefd op Jansz’ moeder: Jopie, een meisje uit een straatarm gezin uit Amsterdam-Oost. Rudi’s verzetsactiviteiten gingen steeds een stapje verder. Jansz: “Op een dag liep hij in de val en is hij naar de dodencel gebracht aan de Weteringschans. Toen heeft een boezemvriend van hem – ook een Indo, hij had mijn vader bij het verzet gehaald – een overval gepland op de Weteringschans. Hij wilde mijn vader bevrijden. Met een knokploeg die hij had opgezet samen met mijn vader, bestaande uit voornamelijk Indische jongens en meisjes, pleegden ze bij wijze van vingeroefening eerst een overval op een Haags distributiekantoor. Mijn moeder zat ook in die knokploeg.” De overval lukte, maar vlak daarna werd de groep verraden door een meisje dat de knokploeg gevolgd was. Het huis waar ze zaten werd overvallen. Jansz: “De jongens konden wegkomen over het dak; de meisjes, onder wie mijn moeder, werden opgepakt en kwamen in het Oranjehotel terecht. Zij werden op Dolle Dinsdag vrijgelaten, omdat de Duitsers toen dachten dat ze de oorlog verloren hadden.” Zij hadden nog geluk, anderen werden wel vermoord. “De boezemvriend van mijn vader is later gepakt en is gefusilleerd. Dat gebeurde ook met een andere vriend die hij bij het verzet had gehaald.” De bevrijding uit de Weteringschans kwam er dus niet, maar Rudi Jansz ontkwam aan de kogel en werd gedeporteerd naar Kamp Amersfoort. Hij overleefde het kamp ternauwernood. “Mijn moeder vierde feest de dagen na de bevrijding, mijn vader was als een bezetene op zoek naar de verraders van zijn vrienden. Hij had een levenslang schuldgevoel over hun dood.”

Artikel gaat verder onder de foto

Wat dan volgt, is een wonderbaarlijk liefdesverhaal. Het is het verhaal van Ernsts moeder die verliefd werd op een leuke, knappe Indonesiër: Saleh. Jansz: “Ze vroeg aan mijn vader: ‘Ruud, vind je het goed als ik met Saleh naar Den Haag ga?’ ‘Als je dat zo graag wilt, doe dat dan maar.’ Mijn moeder had fantastische weken met Saleh en ze raakte zwanger van hem. Mijn vader scheidde van mijn moeder. Het ontroerende is dat er een brief is van mijn vader aan zijn familie in Indonesië waarin hij haar keuze voor Saleh en haar zwangerschap tegenover hen verdedigt. Hij schrijft: ‘Ik ben beschadigd door de oorlog en ik ben revolutionair geworden. Ik kan Jopie geen geregeld leven meer bieden en ze is nu van een andere man gaan houden.’”

En hij trekt in bij verzetsvriendin Riekje Polak in de Amsterdamse Molenbeekstraat – haar man is omgekomen in de oorlog – om voor haar en haar twee zoontjes te zorgen. Maar Saleh moest terug naar Indonesië om te dienen bij de KNIL en vertrok. Jopie, hoogzwanger, kan Rudi toch niet vergeten, en Rudi Jopie niet. Ze kiezen voor een tweede keer voor elkaar, en gaan ook in de Molenbeekstraat wonen, maar dan in het andere gedeelte van die etage, het achterhuis. Dochtertje Ati wordt geboren in 1946 en Rudi is meteen dol op haar. “Hij vertroetelde Ati enorm en zag haar als zijn eigen dochter. Hij kon haar nooit vertellen dat hij haar vader niet was. Dat hoorde ze pas na zijn dood.”

Ernsts ouders zijn weer bij elkaar, maar verzetsvriendin Riekje kan het alleen niet aan en maakt op een dag een einde aan haar leven. Jansz: “Ze laat haar zoontjes achter. Zij en mijn vader hadden elkaar in oorlogstijd beloofd voor de nabestaanden te zorgen als een van hen iets zou overkomen. Maar mijn moeder wilde een eigen gezinnetje. Er kwam een familiebijeenkomst en toen is men overeengekomen dat een tante met de jongens in het voorhuis van de Molenbeekstraat zou gaan wonen, en mijn ouders met de kleine Ati in het achterhuis. Het wrange was dat het oudste jongetje van Riek heel dol was op mijn vader, maar die tante accepteerde hij niet. Die twee vochten vaak in de achterkamer, en dan lag mijn vader met mijn moeder in bed en moest hij zich tot het uiterste inhouden omdat hij vond dat hij er zich niet mee mocht bemoeien. En in die tijd ben ik geboren. Ik vond het heel normaal – zij in de voorkamer, wij in de achterkamer. Afgezien van de spanning, waar je als kind weinig notie van hebt, was het natuurlijk ook gezellig. Op zondagavond kwamen onze families samen, al die Indische en Joodse tantes en ooms. Krontjongliedjes werden er gespeeld, mijn vader op de gitaar, mijn moeder ukelele en ze zong er prachtig bij.”

Beschadigd
“Het tragische voor mijn vader was dat hij zijn leven gewaagd had in de oorlog, daarna was hij natuurlijk voor de bevrijding van Indonesië en toen werd hij persona non grata voor de Nederlandse overheid. Mijn vader werd in de gaten gehouden, zijn brieven werden opengemaakt. Heel onverkwikkelijk allemaal. Daar is hij wel erg door beschadigd.

Meer nog dan door het concentratiekamp.” Zijn vader sterft vrij onverwacht, hij is net vijftig, maar fysiek en geestelijk is hij helemaal op. “Ik was 17 en zat op de middelbare school. Er werd niet over gesproken, ik vertelde het niet eens in de klas.” Maar na zijn dood raakte Jansz in een depressie. “Ik zonk in een zwart gat. Ik verloor mijn doel in het leven, voor hem zorgen. Oorlog suddert nog generaties lang na, dat heb ik wel gemerkt. Gelukkig ontmoette ik in die tijd Joost (Belinfante, red), hij heeft me in de muziek gebracht.”

De veerkrachtige kinderen van toen, die zeer succesvolle carrières hebben gekend en bijzondere levens leidden, zijn nu een zeventiger en een tachtiger. Ze blijven strijdbaar, winden zich zichtbaar op over oplaaiend antisemitisme en cynische, Nederlandse reacties op vluchtelingen. Hedy: “Ik word woedend als ik de term ‘gelukszoekers’ hoor.” En Ernst schreef “uit kwaadheid” de protestsong Dan huilt mijn hart over het totaal verwoeste Aleppo en zijn inwoners, gezongen met zijn dochter Luna. “Ik begrijp niet dat er zo weinig protest is in de samenleving. Ik krijg veel reacties van mensen uit Syrië op het nummer, zij voelen zich gesteund door dit lied, dat er mensen zijn die met ze mee lijden.”

Ernst Jansz hield in 2007 de 4 mei-voordracht in De Nieuwe Kerk, Er staat iemand aan de deur.

 


Dit artikel verscheen eerder in NC Magazine nr. 14 (voorjaar 2020). Het artikel is geschreven door Leonard Ornstein en Larissa Pans, de foto’s zijn van Geert Snoeijer.

Tooltip contents