NC Magazine publiceert elk nummer een gesprek tussen twee mensen van verschillende generaties. Een dubbelinterview met zanger George Baker – de artiestennaam van Hans Bouwens – en schrijver Judith Koelemeijer over de invloed van de Tweede Wereldoorlog op henzelf en op hun families. Ze delen een grondige afkeer van oorlog en vragen zich hartstochtelijk af waarom in deze tijd het wapen van de taal zo weinig wordt ingezet bij conflicten en dreigende oorlogen.
Voor Hans Bouwens (1944) was de Tweede Wereldoorlog allesbepalend voor zijn leven. “Als die oorlog er niet was geweest, was ik er ook niet geweest.” Hans Bouwens had namelijk ook Hans Caruso kunnen heten. Zijn vader was een Italiaanse soldaat – Peppino Caruso –, krijgsgevangen gemaakt door de nazi’s en gestationeerd in Hoorn. Wat eraan vooraf ging was een liefdesgeschiedenis met een Hoorns meisje dat vlak bij de kazerne woonde, Hans’ moeder. In een uitzending van Andere Tijden uit 2018 speurde presentator Hans Goedkoop met zijn team de gangen na van deze Peppino Caruso. De gevangengenomen soldaat moest waarschijnlijk de paarden van hoge, Duitse officieren verzorgen en kreeg geen al te beste behandeling van zijn nazi-meerderen. Het spoor liep dood, de illustere Italiaanse verwekker bleef mysterieus.
Bouwens’ gesprekspartner is schrijver Judith Koelemeijer (1967), die – hoe kan het ook anders – via boeken een band met de Tweede Wereldoorlog kreeg. Zeven jaar verdiepte ze zich intensief in het leven van de Joods-Amsterdamse Etty Hillesum. Ze kleurde haar leven in en zette in de prachtige biografie Etty Hillesum. Het verhaal van haar leven het beeld neer van een jonge vrouw die weigerde de mensheid in goed en kwaad in te delen, een verzoenende denker. De 29-jarige Etty werd vermoord in Auschwitz. Jaren aan research en schrijven aan de biografie ontsloten voor Koelemeijer een naargeestige realiteit van een stad onder Duitse bezetting met Joodse Amsterdammers die niet weten welk peilloos onheil ze te wachten staat.
“Etty Hillesum heeft een heel indrukwekkend dagboek geschreven, maar de buitenwereld bleef daarin ver weg”, constateert ze. “Haar dagboek is echt een zelf-onderzoek. Om Etty te kunnen begrijpen, heb ik nauwgezet gekeken naar wat er in Amsterdam gebeurde op de dagen dat ze in haar dagboek schreef. Een reconstructie van wat ze meemaakte: wat gebeurde er op die dag op dat uur in dat gedeelte van de stad? Dat Etty zich aanmeldde bij de Joodse Raad bijvoorbeeld, was aanvankelijk een stap die ik niet goed begreep, maar dat veranderde toen ik ontdekte dat er juist in die dagen een enorme razzia plaatsvond in Amsterdam-Oost. Dat was de eerste razzia waarbij mensen uit huis werden gesleurd en er totale paniek was. Ik had een vooropgesteld idee van hoe die razzia’s verliepen, dat dat redelijk ordentelijk ging, dat Joden vrij gedwee meegingen. Dat was absoluut niet zo. Mensen renden weg, sprongen in het water, probeerden weg te komen via tuinen en daken. Een enorme chaos.”
The Doors en hutten bouwen
Bouwens heeft zijn soldatenvader nooit gekend, een man die slechts een jaar of twintig is geworden. Hij vertelt over diens korte leven. “De Italiaanse soldaten werden verplaatst naar Duitsland, het vervoer ging met paard en wagen, geëscorteerd door de nazi’s. Mijn vader sprong van die wagen af, want hij wilde bij mijn moeder blijven. Toen is hij doodgeschoten.”
Koelemeijer: “Echt waar? Ach, wat erg.”
Bouwens: “Ze hebben hem nooit gevonden. Ze waren in die tijd niet zo precies met mensen die werden doodgeschoten… de lichamen werden ergens gedumpt.”
‘De liefde van haar leven’, zo noemde Bouwens’ moeder zijn vader. “Als ik over hem vroeg bij haar, zag ik dat dat haar pijn deed. Ze was heel terughoudend. Ze vertelde me dat hij een boerenzoon was, uit Calabrië kwam en Giuseppe heette, Peppino was zijn koosnaampje. Op een zeker moment heb ik niet meer doorgevraagd. Ik wist: dit is het, hier moet ik het mee doen.” Hij was een jongetje met donkere ogen, donker haar. “Ik had altijd het onbestemde gevoel dat ik maar in dit land gedropt was.”
Koelemeijer: “Was dat ook omdat het misschien een schandaal was, je moeder die ongetrouwd zwanger raakte?”
Bouwens: Het was een schandaal geweest als mijn vader een Duitse soldaat was geweest. Maar die Italianen werden een beetje gezien als operette-soldaten. Ze waren ook niet zo fanatiek. Al waren er wel een paar buren die schande van de zwangerschap spraken. Hij was een eenzaam jochie, enig kind. Zijn moeder werkte in een confectie-atelier, zijn opa in een koelfabriek. Overdag werd hij opgevoed door zijn oma. “‘Wie is je vader?,’ vroegen kinderen me. ‘Weet ik veel’, zei ik. Natuurlijk miste ik een vader, een voorbeeld die mij kon leren voetballen en schaatsen. Ik heb een hele hoop dingen zelf moeten uitzoeken. Ging ik alleen naar het gitaarschooltje, dan moet je zelf je rol bepalen, uitzoeken hoe mensen tegen je aan kijken.” Rond zijn twaalfde jaar kwam er een stiefvader in beeld. Een neef van zijn moeder, ‘een eeuwige vrijgezel’, niet gewend aan kinderen. Bouwens, sprekend in de derde persoon: “Hij had geen idee wat hij met dat jongetje moest.” Want hij had inmiddels zichzelf leren redden: “Ik kwam thuis wanneer ik wilde. Die man wilde me allemaal regels bijbrengen.” Lachend: “En ik had nogal moeite met autoriteit. Veel conflicten en gedoe, het werd slaande ruzie, met politie erbij. Ik vond het wel heel naar voor mijn moeder.” Bouwens ging jong van school, had allerlei banen, maar joeg zijn droom na en werd selfmade-popartiest. Wie één keer de clip met de witte duif heeft bekeken en het aanstekelijke refrein hoorde, krijgt Una Paloma Blanca niet meer uit zijn hoofd. De populaire zanger die ‘zeker wel honderd keer heeft opgetreden in Toppop’ en die meer dan 25 miljoen platen heeft verkocht, werd desalniettemin door de ‘popelite’ lange tijd met enig dédain bekeken. Tot Quentin Tarantino in zijn film Reservoir Dogs Bakers aloude hit Little Green Bag gebruikte. Toen omarmde ook deze groep de zanger met golvende haren en dito baard. In het jaar waarin hij tachtig wordt, treedt Bouwens nog altijd op. Een half uurtje, langer is onmogelijk vanwege een krakkemikkig oor.
Judith Koelemeijer kijkt terug op een heel andere jeugd. Geboren in Zaandam, stammend uit een katholiek geslacht van hoveniers uit de Zaanstreek. Met ouders die ‘heel erg jaren zeventig waren’, plaatjes draaiden van The Doors, hard werkten in hun tuincentrum en een pleegkind in huis hadden. Haar zusje Rosa en zij hadden een vrije jeugd van ‘hutten bouwen, in en buitenshuis, we kregen alle ruimte en mochten doen wat we wilden.’
Bouwens: “Een mooie jeugd.”
Koelemeijer: “Ja, een fantastische jeugd. Mijn ouders hadden een huisje gemaakt in een soort groot kippenhok en als ze wakker werden, deden ze kaarsjes aan en zetten ze plaatjes op, ik lag er als baby gezellig bij. Voor mijn ouders lagen die oorlogsjaren
al snel achter ze. Zoveel hadden ze in hun dorp ook niet meegemaakt.”
‘Jouw vader liep altijd te neuriën en te zingen’
Koelemeijer overhandigt Bouwens haar bestseller Het zwijgen van Maria Zachea, over de familiegeschiedenis van haar katholieke familie uit Wormer. Alle twaalf kinderen komen aan het woord in het boek. Tegen Hans: “Jij zal er vast veel in herkennen.” De zanger is een fascinerende combinatie van een gewone Noord-Hollandse man en een charismatische zanger. Hij strooit met filosofische levenswijsheden – “Het leven werpt je niet altijd goud toe, het is meestal modder wat je toegeworpen krijgt. Van die modder moet je zelf iets kneden” – en vertelt smakelijk. Zij is bedachtzaam en formuleert zorgvuldig. Koelemeijer zegt bijna verontschuldigend dat haar familie niet is getekend door oorlogservaringen: “Mijn familie heeft niets noemenswaardigs meegemaakt, de broer van mijn opa had een boerderij dus er was altijd wel wat te eten.”
In de zoektocht naar zijn vader, voor de uitzending van Andere Tijden wandelend door Hoorn, spraken oudere inwoners Bouwens aan. “‘Hé Hansie’, zeiden ze. Een oudere man wist wie mijn vader was, maar had hem niet goed gekend. ‘Jouw vader liep altijd te neuriën en te zingen’, zei hij. Ik betrap mezelf er op dat ik dat altijd loop te doen. Hij vertelde me ook dat ik sprekend op hem lijk.” Bouwens had gehoopt op antwoorden, op meer dan de snippertjes informatie die hij had, maar alle sporen liepen dood. Zíjn Peppino Caruso werd niet gevonden, wel andere naamgenoten. In de jaren zeventig had Bouwens tournees met zijn George Baker Selection door Italië. In de Italiaanse media vertelde hij over de tragische oorlogsgeschiedenis van zijn ouders. De respons was groot. “Ik kreeg duizend brieven uit Italië met tips, met mensen die dachten dat ze familie waren. Lachend: “Ik dacht: wil de echte Caruso opstaan?” Overweegt hij om zich in te schrijven bij een internationale DNA-databank? Cynische blik: “En dan vind ik een neef van zeventig en wat moet ik daar dan mee? Dat zegt me niks.”
De zanger en de schrijver kennen elkaar niet, ook al woonden ze rond dezelfde tijd in naburige Noord-Hollandse dorpen. De één verhuisde op zijn dertiende naar Wormerveer, de ander groeide tien jaar later op in Wormer.
Koelemeijer: ‘”Dat is niet hetzelfde, Wormer is de andere kant van de Zaanbrug hè.”
Hans: “Het zijn twee verschillende dorpen. De brug was de barrière tussen de twee dorpen. Die stond altijd open.”
Twee van oorsprong Zaankanters in een Amsterdamse hotelkamer. Een tikje noodgedwongen, want die rustige nis in de gezellige hotellobby die ons vooraf was beloofd voor interview en fotografie bleek een misverstand. Dus daar zitten we, de twee geïnterviewden, fotograaf, de beide auteurs en Laura, de dochter van Hans Bouwens, in een in allerijl geboekte en vrij krappe hotelkamer, op het dubbelbed en een paar erbij gesleepte stoelen. Lekker rustig is het wel, met uitzicht op de jaren vijftig-woningen van Amsteldorp en de haringkar op de hoek. Hans loopt even de gang in, neuriënd.
De twee ontdekken al snel raakvlakken, met een jeugd waarin je jezelf moest zien te vermaken, dagelijkse ontdekkingstochten door de buurt en beiden behept met leeshonger. Verveling én nieuwsgierigheid dreven hen in hun kinderjaren naar de bibliotheek. “Het waren boeken die me mijn eerste oorlogservaring gaven”, zegt Koelemeijer. Beeldend: “Ik kende het geluid van die bibliotheekbus, als ik die door de Dorpstraat van Wormer hoorde gaan, sprong ik op mijn fietsje en racete er naartoe. Je mocht vijf boeken per week lenen. En zo kwam de wereld binnen bij mij. En de oorlog. Een verpletterende indruk maakte Uit naam van al de mijnenvan Martin Gray. Het was het verhaal van een ghetto-jongetje uit Polen dat op wonderbaarlijke wijze uit Auschwitz weet te ontsnappen. Ik was nog maar twaalf, eigenlijk veel te jong.”
Bouwens, knikt: “Je geeft als kind een heel andere betekenis aan woorden en zinnen die nog niet voor jou bestemd zijn.”
Koelemeijer: “Ja. Je haalt eruit wat je begrijpt. Ik weet nog dat ik dacht: Auschwitz, wat is dáár gebeurd…?!”
Bouwens toog op zijn zesde in zijn eentje naar de bibliotheek. “De man achter de balie zei: ‘Weet je moeder wel dat je hier bent? ‘Ik had geen flauw idee hoe ik de juiste boeken moest zoeken, ik begon bij Dik Trom.” Zijn ontdekking waren de boeken van Hans Helmut Kirst, die schreef over het leven van een gewone, Duitse soldaat. “Heel realistisch, heel goed. Drie dikke pillen waren het, hij beschreef de hele oorlogsgeschiedenis vanaf de jaren dertig tot 1945. Als kind begreep ik al dat die hele oorlogsromantiek van het heldendom vals was. Mannen lieten zich doodschieten voor een blikken plaatje.”
De plotselinge toevloed van duizenden Joden uit Amsterdam had in het kamp een ‘volledige catastrophe’ veroorzaakt; de registratie duurde vele uren en in de grote, overvolle barakken was het ‘een complete hel’. Er waren niet genoeg bedden voor iedereen, matrassen bij de mannen ontbraken, kinderen waren ontroostbaar. Tot Etty’s grote verbazing hielden haar ouders en ook Mischa zich bijzonder goed. ‘Mijn drietal is bewonderenswaardig flink en opgewekt en heeft zelfs nog veel humor.’ Terwijl ze urenlang in de regen stonden te wachten, zwaaide haar vader onverwachts met zijn Bijbel en las hij uit Jozua: ‘Zijt sterk en heb goeden moed.’
(Uit: Etty Hillesum. Het verhaal van haar leven)
Etty maakt hier de aankomst mee van haar ouders en broer in kamp Westerbork. Het aangrijpende aan dit fragment is de hoop die er uit spreekt.
“Ik doorleefde hun tocht achter mijn computer. De leugens over de werkkampen werden zo succesvol gepropageerd dat bijna iedereen erdoor verblind raakte. ‘Het zal wel meevallen, laten we maar afwachten.’ Zo begrijpelijk ook.” Koelemeijer, kalm: “Je moet zoveel mogelijk details te weten zien te komen, dan kun je zintuigelijk schrijven. Het moment dat ik al die details leerde kennen en probeerde te begrijpen wat Etty meemaakte, was ik nog meer verbijsterd dan ooit over de meedogenloosheid van het nazi-systeem. Er waren krachten aan het werk die zó geraffineerd waren.” Een veelzeggend detail dat ze opduikelde was de piano in Westerbork. “Etty’s broer Mischa was heel muzikaal, een vrij geniale pianist. In Westerbork kreeg hij een piano. Dat had natuurlijk met zijn toestand te maken. Die jongen was schizofreen, was vaak op de rand van andere werelden. Die piano moest hem geestelijk gezond houden. Een vriendin van Etty vertelde dat hij in zijn eentje in een schuurtje op het kamp zat te spelen. Het ontroerde me dat iemand die piano had geregeld.”
Bouwens luistert aandachtig. Zegt: “Er was natuurlijk plenty muziek, ook in die oorlogsjaren. Niet iedere artiest weigerde om lid te worden van de Kultuurkamer. Ja, als muziek je brood is en je moet daarvan iedere dag eten met je gezin, dan word je lid en maak je muziek. Dat begrijp ik heel goed.”
Koelemeijer: “Ik heb geen oordelen, over niets. Het is te gemakkelijk om te zeggen: Nou, ik zou heel principieel zijn geweest.”
Bouwens: “Ik zou alles doen om te overleven. Ik was in dat orkest gestapt en had mijn deuntje gespeeld… Het draait er allereerst om dat je buik is gevuld. Dat komt op één, de moraal komt op twee, of lager. Misschien zou ik later wel erge gewetensnood hebben gekregen…”
Een onverwachte bekentenis volgt: Bouwens was in zijn jonge jaren communist. “Ik werd opgevoed met een bepaald ideaal. Ik werd net als mijn oma socialist en later communist.”
Dus u bent CPN’er geweest?
“Jazeker. Ik groeide op in de Zaanstreek, wat wil je! Ik was tussen mijn achttiende en twintigste lid van de CPN. Ik ging naar bijeenkomsten, ik was erbij als er werd vergaderd over sociale ongelijkheid en als er stakingen werden georganiseerd door de EVC, de EenheidsVakCentrale. Ik heb gestaakt voor de vrije zaterdag. Ik werkte als leerling-typograaf en er was geen vrije zaterdag.”
Aan het eind van het gesprek laat Koelemeijer zich ontvallen tegen haar gespreksgenoot: “Ik vind jou verrassend geëngageerd en belezen. Niet dat ik denk dat musici dat niet zijn hoor. Maar ik had van jou dat beeld van die artiest met al die hits.” Bouwens: “Ja, ik begrijp dat wel. Wat je in de media te zien krijgt van mij is eendimensionaal. Dat is logisch, daar werk ik zelf aan mee. Je bent artiest en je wil je product verkopen…”
In een ‘oorlogsgesprek’ kan het niet anders dan dat het wezen van oorlogvoeren ter sprake komt. Mensen die denken dat ‘oorlogje spelen’ de wereld vooruit helpt, die hebben het echt niet begrepen, daar zijn de twee het roerend over eens.
Bouwens: “Ik begrijp niet dat mensen niet doorzien dat oorlog indoctrinatie is, een middel om mensen tegen elkaar op te zetten. Jongens die terugkomen uit een oorlog, komen vaak mentaal zwaar beschadigd terug. Dat wordt vergeten van oorlog.”
Koelemeijer vult aan: “Het is helemaal niet voorbij.”
Bouwens: “Oorlog is de meest verkeerde oplossing die er is. Je moet geen wapens leveren, je moet praten.”
Terloops zegt Koelemeijer: “Ik heb ‘de oorlog in huis gekregen’ door mijn man.” Haar man, dat is Vuk Janic, filmmaker. “Hij heeft tijdens de Joegoslavische burgeroorlog begin jaren negentig twee jaar vastgezeten in Sarajevo. Als Serviër notabene. Hij wilde geen kant kiezen, maar dat kan eigenlijk niet in een oorlog. Hij maakte de oorlog daar mee. Ik zie hoe destructief een oorlog kan uitwerken op een mensenleven. En ook hoe zijn ervaringen weer worden doorgegeven aan een nieuwe generatie, aan onze zoon en dochter. Zijn angst, onmacht, snipers die je onder vuur proberen te nemen, het trauma van het meemaken van een oorlog. Oorlog levert helemaal niets op. Nooit.”
Bouwens filosofisch: “Wij mensen zijn gewoon dieren, om ons heen is chaos. De goedwillenden proberen hun leven lang orde te brengen in de chaos. Die poging tot ordenen duurt ons hele leven. Je moet beseffen dat chaos de natuurlijke staat van dingen is. Het heelal is chaos, de natuur is chaos, de wereld is chaos. Wij mensen proberen dat te veranderen. Ik ben bang dat dat een vergeefse taak is.”
Koelemeijer: “In een tijd waarin oorlog steeds meer wordt voorgesteld als iets onvermijdelijks, is het van belang om te bedenken dat het generaties duurt voor een oorlogstrauma weg is. Bij soldaten, bij kapotte gezinnen, vernietigde dromen, kinderen die opgroeien zonder vader. De schade van oorlog wordt te weinig benoemd. Wanneer lees je: ‘Valt hier nou nog niet eerst te onderhandelen?’.”
Bouwens: “Ja, precies, dat bedoel ik. Communicatie, mensen moeten gaan praten. Vóór zo’n opgeroepen boer uit Siberië moet gaan schieten op mensen die hij nog nooit heeft gezien.”
Koelemeijer: “Voor twee vierkante kilometer terreinwinst.”
George Baker (Hans Bouwens, Zaandam, 1944) is zanger en songwriter. Hij ging op zijn veertiende van school en had allerlei banen. Hij heeft drie kinderen uit zijn eerste huwelijk en twee kinderen met zijn tweede vrouw. Hij heeft wereldhits (Una Paloma Blanca, Little Green Bag), schrijft en produceert zijn eigen nummers. Bouwens woont in Waddinxveen met zijn vrouw Blanche.
Judith Koelemeijer (Zaandam, 1967) is schrijver en journalist. Zij debuteerde in 2001 met de familiegeschiedenis Het zwijgen van Maria Zachea. Zij schreef ook Anna Boom, Hemelvaart en Etty Hillesum. Het verhaal van haar leven. Die biografie werd genomineerd voor de shortlist van de Libris Geschiedenis Prijs en de Brusseprijs. Zij woont met haar man Vuk Janic en hun twee kinderen in Amsterdam.
Dit artikel verscheen eerder in NC Magazine nr. 25 (najaar 2024). Het artikel is geschreven door Leonard Ornstein en Larissa Pans, de foto’s zijn van Paul Tolenaar.