‘Mijn generatie weet soms van toeten noch blazen over de Tweede Wereldoorlog’

NC Magazine publiceert elk nummer een gesprek tussen twee mensen van verschillende generaties. Een dubbelinterview met Gerard Cox en Lilian Marijnissen over de invloed van de Tweede Wereldoorlog op henzelf en op hun families. De een werd vlak voor de oorlog geboren in een Rotterdams arbeidersgezin en kan de nazi-marsliederen nog zó nazingen, de ander komt uit een politieke SP-familie en zat als kind al in een hoekje van het partijbureau als er vergaderd moest worden. 

Zij is een Tweede Wereldoorlog-toerist in de positieve betekenis van het woord: Lilian Marijnissen (1985) gaat wanneer ze maar kan naar herdenkingsplekken die verbonden zijn met de Tweede Wereldoorlog. Dus onderging zij onlangs in het Verzetsmuseum in Rotterdam het nagespeelde bombardement, terwijl zanger/acteur/cabaretier Gerard Cox (1940) als Rotterdams baby’tje het origineel meemaakte. De SP-fractievoorzitter loopt er niet mee te koop, maar noem een voormalig concentratiekamp of oorlogsmuseum, en ze is er geweest. 

Marijnissen: “Bij jou in de buurt is toch dat schooltje waar de capitulatie is getekend in 1940? Daar ben ik laatst gaan kijken.” 

Cox: “Ja, dat is bij mij om de hoek. Rijsoord.” 

Marijnissen: “Dat is zo’n plek; als je het niet weet, rijd je er zo voorbij.”

Cox: “Ik zou daar naartoe kunnen lopen, zo dichtbij is het. Maar ik ben er nooit geweest.”

Marijnissen: “Echt? Het is een beetje luguber, maar in dat klaslokaal hebben ze met poppen de situatie nagebouwd. Het is wel de moeite waard, hoor. Je moet er eens naartoe gaan.” 

Herdenkingsplekken
Lilian Marijnissen was zo’n kind dat oorlogsboeken verslond en ‘veel te jong’ op televisie naar oorlogsseries keek. De Tweede Wereldoorlog had altijd al haar ‘bovenmatige interesse’. “Primo Levi las ik toen ik op stapvakantie was naar Lloret de Mar met een vriendin. Ik was 17 jaar en zijn kampdagboek Is dit een mens maakte diepe, diepe indruk.” Met haar ouders bezocht ze de voormalige concentratiekampen Vught en Buchenwald, nu gaat ze uit zichzelf op bezoek bij herdenkingsplekken uit de Tweede Wereldoorlog. “Een paar jaar geleden ging ik naar Auschwitz-Birkenau, dit jaar ben ik naar Bergen- Belsen geweest. Dan is het niet even onderweg er naartoe gaan, het is de bestemming. Anne Frank is daar gestorven en er is daar een gedenksteen voor haar en haar zus Margot… ik vind dat ik daar geweest moet zijn. En dat geldt zeker ook voor mijn generatie, die soms van toeten noch blazen weet over de Tweede Wereldoorlog. Kamp Amersfoort bezoek ik één keer per jaar, maar meestal wel vaker. Ons partijbureau staat natuurlijk in Amersfoort. Als ik daar vandaan kom, rijd ik er soms even naartoe. Meestal alleen. Even rondkijken en altijd dat pad aflopen waar de gevangenen geëxecuteerd zijn.” Ze zegt het achteloos, bijna terloops. Alsof het heel gewoon is dat een fractievoorzitter wier agenda overvol zit, in haar schaarse vrije tijd langs barakken en bunkers loopt. “Als je daar loopt in Buchenwald of in Bergen-Belsen… eigenlijk is er niks meer, het is een vlakte. En dan denk ik: deze bomen, die hebben alles gezien. Je moet daar zijn en er lopen.”

Cox: “Ik schiet hierin tekort, ik ga niet naar al die kampen en musea. Dat heb ik nooit gedaan. Ik ben in Vught opgekomen voor dienst, maar ik weet niet precies waar dat concentratiekamp ligt. Daar had ik toen eens kunnen gaan kijken…” 

Niet eerder was de 82-jarige Cox in de Tweede Kamer, maar het vertrouwde Huis van de Democratie aan het Plein wordt gerenoveerd, dus we moeten het doen met de dependance: schrootjesplafond en smalle kantoorgangen. Geen ruime fractievoorzitterkamers die historie ademen, geen uitzicht meer op het Binnenhof. Ze poseren voor de foto op de lange roltrap midden in de tijdelijke Tweede Kamer in Den Haag – zij op pumps, hij op sneakers. Kwestie van een goede timing om op gelijke hoogte te komen, want de ene roltrap gaat omhoog, de andere omlaag. Ontspannen doen ze dit kunstje, beiden duidelijk gewend om gefotografeerd te worden. Even later zitten we in haar werkkamer met uitzicht op een pilaar volgeplakt met SP-posters en pamfletten. De befaamde SP-verkiezingsposter met de fiets uit 1989 (Socialistiese Partij. Eerlijk & aktief ) hangt er ook, het affiche waar zij als kleuter op staat. Zij voorop in het fietszitje, vader Jan erachter, met snor.  

De zanger en politica kennen elkaar niet persoonlijk, maar laten beiden vooraf al weten nieuwsgierig te zijn naar elkaar. Hij overhandigt haar zijn laatste cd, zij geeft hem het vuistdikke SP-fotoboek Weggecijferd, teruggevochten waarin de gezinnen die slachtoffer werden van de toeslagenaffaire geportretteerd zijn. Een rake keus, want helemaal aan het eind van het interview zegt Cox tussen neus en lippen door tegen Marijnissen: “Ik heb op jullie gestemd hè, op Renske Leijten. Onbegrijpelijk dat jullie zoveel zetels hebben verloren. Dat schandaal met die toeslagen, dat heeft me gegrepen.” 

Hij is een oorlogskindje: twee maanden voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd Cox geboren. Alhoewel hij heel klein was, herinnert hij zich nog wel bepaalde beelden, geuren en situaties uit die laatste oorlogsjaren. Hij vertelt: “Aan beide kanten van de straat waar ik opgroeide was een school, en die waren allebei gevorderd en ingericht als kazernes voor Duitse soldaten. Dan liepen die gasten wel eens door de straat en zongen ze daarbij allerlei liedjes, zoals Heidemarie. (Hij zet in): ‘Heili Hailoo Hala…’, en dan dat marcheren erbij. Zo zat ik dat op een dag te zingen op de stoep voor ons huis, ik was een jaar of drie, en toen kwam er zo’n Mess-bediende langs met koek en ander spul dat hij naar de soldaten moest brengen, en die jongen vond het zo mooi dat zo’n knulletje dat moffenliedje zong, dus ik kreeg een koek van hem. En die heb ik ook opgegeten. (Hij grapt:) Dus ik ben fout geweest in de oorlog.” 

En is dit een eigen herinnering of iets uit de overlevering?
Cox: “Ik weet het nog vaag.”  

Vonden uw ouders het ongemakkelijk dat u die koek aannam?
Cox: “Nee, ik was nog maar een kind. Mijn vader was een enorme ritselaar. Wij hebben altijd eten gehad. Hij rookte namelijk niet, dus hij kon zijn rookbonnen ruilen. Dat was goud, daar deden mensen een moord voor. Mijn vader ruilde die rookbonnen in 1944 voor een kist met rijst. Dat konden we goed gebruiken, want mijn zusje was er net bij gekomen.”  

“Onder de dakpannen van ons huis lagen handgranaten en pistolen
Hij komt uit een katholiek arbeidersgezin uit Rotterdam met een oudere broer en een jongere zus. “Mijn vader zat in de haven. Hij was administrateur en had de supervisie over Pier 6 in de Waalhaven. Dat was een begrip. Pier 6, dat waren boomstammen. Toen mijn vader in de haven werkte en controleur was van stukgoed, viel er eens een baal op zijn kop en flikkerde hij het water in. Mijn vader had altijd zo’n grote, leren jas aan. Hij zwom naar de kant in die drijfnatte, loodzware jas. Nadat hij weer op het droge was geholpen, fietste hij naar huis. Dat was toch een uur fietsen, in die doorweekte kleding. Daar kleedde hij zich om en vertrok weer, werken. Mijn vader werkte altijd en toen hij 65 was ging hij dood. Hij viel om. Hij was een heel grote, sterke man van 100 kilo. Hij ging kapot aan zijn hart.” 

Cox’ vader zat in het verzet, hij zat bij de knokploeg. Dat heeft de zoon pas later gehoord. “Ik wist dat natuurlijk niet, want ik lulde alles door. Mijn broer wist het wel. Onder de dakpannen van ons huis lagen handgranaten en pistolen. Moet je je voorstellen hoe link dat was. Als ze daar achter kwamen ging je tegen de muur. We hebben ook een paar weken een Joods gezin in huis gehad. Een vader, moeder met een zoon. Mijn broertje was 8 en die zoon was 12, en die pestte mijn broer. Dat was heel vervelend. Dat waren geen leuke mensen. En het werkte niet goed tussen die twee gezinnen. Dus toen zijn die mensen naar een ander onderduikadres gebracht. Ik weet niet of ze het gered hebben.” Tweehoog woonde het gezin-Cox. Er woonden twee gezinnen per verdieping. “Dus je kon alles van elkaar horen. Ik weet nog dat ik in oorlogstijd mijn vader op de trap hoorde en van boven schreeuwde: ‘Pap, heb je weer vlees?’ En dan riep ik ook nog: ‘En we hebben een zak vol suiker op zolder’. En dan werd hij zo kwaad, want dat mochten de buren natuurlijk niet horen.” 

Cox vertelt met verve over zijn jeugd en die imposante vader, en geeft zijn oordeel onmiddellijk (“Baudet is zo’n jongen uit de hoogste klas die een paar jaar is blijven zitten en waar iedereen veel last van heeft”). Marijnissen is wat afwachtender en blijft het lastig vinden om de tachtiger tegenover haar te tutoyeren. Dus floept er soms toch een ‘u’ of ‘meneer’ uit als ze hem aanspreekt.  

Cox: “Gerard. Meneer Gerard mag ook.”

Op tafel voor ons ligt een zilveren microfoon. Marijnissen, desgevraagd: “Dat is een prijs die ik heb gewonnen. Omdat ik duidelijke taal spreek.” Cox: “Heel goed.” Waar beiden het roerend over eens zijn, is dat Rotterdam als zwaar getroffen oorlogsstad wel wat meer de aandacht daarvoor mag opeisen. Het bombardement in 1940, de grootschalige razzia in november 1944, het vergisbombardement van de Engelsen… “Rotterdam heeft echt de volle mep gekregen van de oorlog, dat wordt weleens vergeten”, zegt Cox. “Het lijkt soms alsof het alleen in Amsterdam oorlog was en dat alle foto’s in Amsterdam genomen zijn. Tegen het eind van de oorlog is de hele Rotterdamse haven verwoest. Alles werd opgeblazen. Het was al avond en het was hartstikke koud. Ik werd met mijn broer door mijn vader uit bed gehaald en we klommen op het dak. In de verte zag je de werf van Piet Smit, die zat achter De Kuip. Alles stond in de hens. Dat maakte me een indruk. Het heeft tot ver in de jaren zeventig en tachtig geduurd voor Rotterdam herbouwd was. Het is nu een fantastische stad. Ik had in de jaren zeventig een Amsterdams vriendinnetje en die zei: ‘Maar ik vind Rotterdam zo lelijk’. Haar opmerking bekoelde de liefde aanmerkelijk, haha. Ik zei: ‘Ja, maar wij zijn gebombardeerd!’” Nu komt bij Cox de Amsterdam-aversie pas echt goed op gang: “Die Mokummers snappen sowieso nergens iets van. Denken dat Mokum de hele wereld is en de hele wereld Mokum. En aan het eind van de Overtoom raken ze de weg al kwijt.” Marijnissen lacht mee, maar houdt wijselijk haar mond.  

“Ik geloof er heel erg in dat de omstandigheden de mens maken”
De SP-voorvrouw groeide op in Oss, in een ‘tomatenrood’ gezin, als enig kind van twee zeer politiek actieve ouders. “Ik was negen toen mijn vader voor de SP in de Tweede Kamer kwam. En daarvoor was hij al partijvoorzitter en werkte hij veel in Rotterdam. Daar zat het partijbureau van de SP en ja, dan ging ik weleens mee.” Haar moeder was kleuterjuf en later cultuurwethouder voor de SP in Oss. “Mijn ouders waren altijd op pad. Pap was eigenlijk nooit thuis en mijn moeder was ook druk. Nu denk ik: ze was een werkende moeder die er vaak alleen voor stond met de opvoeding van mij. Best pittig voor haar. Mijn moeder nam mij gewoon mee naar een vergadering of overleg. In de avonduren waren er vergaderingen en mijn moeder heeft een grote speeltuin opgericht. Het is een mooie, enorme speeltuin waar jaarlijks wel veertigduizend kinderen komen. Hij heet Elckerlyc: voor iedereen, door iedereen. Door Ossenaren gebouwd en iedereen voelt zich verantwoordelijk. Dat soort dingen hebben mij ook gevormd.” 

Hoe komt het dat deze dertiger zich zo verbonden voelt met het oorlogsverleden en er zoveel interesse in heeft? “Ik weet het niet echt, ik heb er zelf helemaal niks aan ondervonden. Mijn ouders zijn van na de oorlog. Dus er werd niet veel persoonlijks verteld. Maar natuurlijk maakte de Tweede Wereldoorlog wel een onderdeel uit van hoe ik ben grootgebracht. Mijn ouders namen me mee naar die oorlogsplekken en ik hoorde daar de verhalen over gevangenen en executies. Wat me altijd al fascineerde aan de oorlog is de vraag: hoe zou ik zelf in zo’n tijd opereren? Achteraf is het natuurlijk gemakkelijk praten over wat je had moeten doen.” 

Marijnissen groeide op in een huis waar in de oorlogsjaren een Joodse familie is gedeporteerd. “Sinds een paar jaar liggen er struikelstenen voor de deur. De familie De Vries woonde er in de oorlog. Weggevoerd en nooit meer teruggekomen, eerst Westerbork en vervolgens Auschwitz. Vader, moeder en twee kinderen van 20 en 18 jaar. Ik denk weleens: dan zitten wij in dat huis dat eigenlijk van die mensen was. Er woonden oude mensen naast ons en zij vertelden me hoe in onze straat de Joden werden opgehaald.” 

Zit het kwaad eigenlijk altijd verstopt in mensen, en kan het op een gegeven moment weer naar boven komen?
Cox: “Ja. Dat gegeven maakt je alleen maar bang voor jezelf.”

Marijnissen: ”Ik geloof er heel erg in dat de omstandigheden de mens maken. Als de omstandigheden zo zijn – en dat is altijd een mix van factoren zoals sociaal-economische omstandigheden, gebrek aan perspectief, de tijdgeest – dan kan het kennelijk ontsporen.” 

Het was de avond van 4 mei 1945. Gerard keek door het spionnetje naar buiten en zag opeens in de straat een paar vlaggen wapperen. “Toen was het voor mij wel duidelijk dat het gedaan was met de oorlog. We gingen allemaal de straat op, er werd een kampvuur gemaakt. Daar stonden veel vrouwen en kinderen omheen, want de meeste mannen waren opgepakt voor de arbeidsinzet in Duitsland. Er werd gedanst rondom het vuur en gezongen ‘Overal waar de meisjes zijn daar is het bal’.” Op 5 mei liep Cox’ vader opeens met een stengun rond in een ‘ketelpak’ (overall): “Die was de bink. Dat duurde drie dagen. Toen zei hij: ‘Nu ben ik niet meer bij het verzet, want nu zit iedereen bij het verzet.” Wim (Willem Pieter Marie Boniface) Cox maakte deel uit van de verzetsgroep LKP Rotterdam. Cox: “De grootste overval in Rotterdam gebeurde op het Afrikaanderplein door zijn verzetsgroep. Zij namen een enorme hoeveelheid papieren en bonnen mee van het distributiekantoor. Er is geen schot gevallen, ze hebben ze gewoon overbluft. Hij sprak er verder nooit over. Je denkt toch niet dat mijn vader ooit een verzetskruisje is gaan ophalen? Dat vond hij allemaal flauwekul. ‘Waarom zat jij nou in het verzet?’, heb ik hem weleens gevraagd, ‘want koningin en vaderland, daar ben je nou niet zo erg voor.’ Toen zei hij: ‘Voor het avontuur.’” 

Marijnissen: “Maar dat zal toch niet de echte reden zijn?” 

Cox: “Nou ja, je kreeg een wapen en je mocht gevaarlijke dingen doen. Maar het was niet alleen dat, ik denk dat hij zijn betrokkenheid wel kleiner maakte dan die in werkelijkheid was.” 

Marijnissen is derde generatie, Cox als oorlogskind anderhalfste generatie. Marijnissen: “Ik kan alleen voor mezelf spreken, maar ik vind dat mijn generatie ook de plicht heeft zich erin te verdiepen en van de oorlog te leren.” Cox knikt. “Ik heb altijd wel over de oorlog verteld aan mijn kinderen en kleinkinderen.” Dodenherdenking doen beiden geheel op hun eigen manier. Cox wandelt naar een monument bij hem op de hoek voor een “Britse piloot die op het allerlaatste moment van de oorlog door een Duitse soldaat met een geweer precies door zijn hoofd is geschoten. Die jongen had de pech van zijn leven. Er is verder niemand, daar ben ik alleen. Dat heeft ook wel iets. In die twee minuten stilte denk ik aan hem.” Marijnissen gaat elk jaar naar een Joods herdenkingsmonument in Oss. “Daar mocht ik ook een keer een toespraak houden. Dat was heel speciaal.”  

Hun kijk op de wereld is kritisch, beiden zien met lede ogen zaken aan waardoor de tweedeling in de samenleving groeit. Het gesprek komt op het tanende vertrouwen in de rechtsstaat door een grote groep burgers en de ruwe omgangsvormen in de Tweede Kamer.   

Cox tegen Marijnissen: “Je ziet dat het afglijdt. Bij jullie in de Kamer ook. Als je ziet wat daar gezegd wordt door die oen met zijn ‘tribunalen’. Ik ben een oude man, ik begrijp dat allemaal niet. Van de week staat er dan weer zo’n middelbare schoolfiguur…” 

Marijnissen: “Je bedoelt Gideon van Meijeren van Forum voor Democratie?” 

Cox: “Ja, die. Hij zegt de verschrikkelijkste dingen en roept vervolgens: ‘Dat mag ik toch wel zeggen?’ Hoe kom je daarbij, joh. Idioot. Hoeveel van die eenmanspartijtjes hebben we nou?” 

Marijnissen, onmiddellijk: “Zat.” Ze somt op: “Den Haan, Simons, Omtzigt, BBB.” Dan, triomfantelijk: “Maar wij zijn wél de grootste op links.”  

Cox: “Ha, ik weet nog hoe Melkert jullie vroeger met de nek aankeek. Dat doen ze nu niet meer.” 

Naast een gedeelde Rotterdamliefde, zitten we ook tegenover twee Feyenoordfans. Hoe kijken zij aan tegen het gesis op de tribunes van De Kuip als Ajax er speelt en het gescandeerde ‘Bommen op Rotterdam’ uit de kelen van Ajacieden tegen de Feyenoord-voetballers? Een kernachtig antwoord volgt.  

Marijnissen: “Dat zijn geen supporters.” 

Cox: “Dat zijn de hersenlozen.”


Gerard Cox (Rotterdam, 1940) heeft een lange carrière achter de rug als zanger, acteur, regisseur en cabaretier. Hij speelde onder meer bij Lurelei, had grote hits (’t Is weer voorbij die mooie zomer) en speelde in talloze televisieseries (Toen was geluk heel gewoon) en films (Het debuut). Cox groeide op in een Rotterdams arbeidersgezin en heeft twee kinderen en vijf kleinkinderen. Hij woont in Mijnsheerenland.  

Lilian Marijnissen (Oss, 1985) is fractievoorzitter van de SP. Op haar achttiende was ze al SP-raadslid in Oss. Zij studeerde politicologie en werkte bij de FNV. Marijnissen is de dochter van voormalig SP-leider Jan Marijnissen en voormalig SP-wethouder Mari-Anne Marijnissen. Ze woont in Oss. 

 


Dit artikel verscheen eerder in NC Magazine nr. 21 (voorjaar 2022). Het artikel is geschreven door Leonard Ornstein en Larissa Pans, de foto’s zijn van Martijn Beekman.

Tooltip contents