Tachtig jaar na het eindigen van de Tweede Wereldoorlog is het een vraag die meer leeft dan ooit: hoe houden we de herinnering aan deze gebeurtenissen levend, en hoe zorgen we er voor dat ook de mooie verhalen, ervaringen en culturen niet verdwijnen en vergeten worden? Voor Jack Weil (75) lag het antwoord daarop verscholen in zijn zogenaamde Kaffee und Kuchen Genootschap.
Zo’n vier zondagmiddagen per jaar verandert de woonkamer van Jack Weil in Amsterdam Oud-Zuid in een soort oud-Duitse salon. De eettafel wordt dan tegen de muur geschoven en doet dienst als een toonbank met daarop koffie, thee, gebak en taarten. De kamer vult zich met een stuk of dertig klapstoeltjes, waar deelnemers van het Kaffee und Kuchen Genootschap (KKG) op kunnen plaatsnemen. Dat genootschap riep Weil ruim tien jaar geleden, in april 2014, in het leven. Het is een netwerk van nazaten van Duits-Joodse vluchtelingen. Met elkaar staan ze stil bij hun gemeenschappelijke wortels. “Die lotsverbondenheid is voor velen belangrijk.”
De ouders van Weil waren Duits, vertelt hij bij hem thuis aan tafel. “Mijn moeder kwam uit Berlijn en mijn vader van het platteland.” Eind jaren dertig vluchtten zijn ouders los van elkaar vanuit Duitsland naar Nederland vanwege de opkomst van het nationaalsocialisme, dat met zijn antisemitische wetten voor hen het leven in nazi-Duitsland onmogelijk maakte. Een paar jaar na de oorlog trouwden zij en werd Jack geboren, die nu al heel zijn leven in Amsterdam woont en opgroeide in “het echte Anne Frank Huis op het Merwedeplein” – een speling van het lot, zoals hij het zelf noemt.
Geen contributie
“In de jaren vijftig opgroeien met een Duitse achtergrond en ouders die met een Duits accent praten, was soms lastig. Alles wat Duits was, werd na de oorlog bestempeld als foute boel. Op de lagere school werd ik daar wel eens mee geconfronteerd. Je ontwikkelt daar een soort pantser voor, maar het bleef mij bezighouden.” Hij wilde iets doen met zijn achtergrond en dat bracht hem op het idee om lotgenoten samen te brengen op middagen waarop thema’s aangesneden worden die raken aan hun roots. “Ik kende namelijk meer mensen die zich afvroegen: hoe ga ik om met mijn Duits-Joodse wortels? Wat doe ik met de erfenis van mijn ouders die niet goed integreerden in Nederland? Ga ik wel of niet naar Duitsland toe? Ik verenigde nazaten die daarmee bezig waren. Via via sloten meer mensen zich aan.”
Zo breidde het genootschap zich langzamerhand uit. Inmiddels heeft Weil een mailadressenlijst van zestig personen, die elkaar, voor dit genootschap bestond, vaak nog niet kenden. Ongeveer drie weken van tevoren kondigt Weil per mail een nieuwe bijeenkomst aan. “Meestal komen er dertig mensen af op een bijeenkomst, het loopt als een tierelier. Een keertje waren het er 41, het hoogste aantal ooit. Ik vraag iedereen wel om zich vooraf aan te melden. De bulk komt uit Amsterdam, maar er zijn ook mensen die bijvoorbeeld uit Rotterdam en Den Haag komen. En er is een man die, als hij tijd heeft, vanuit Parijs met de trein komt. Verder houd ik verschillende mensen in Canada, Frankrijk en Israël op de hoogte van onze bijeenkomsten.” Deelname aan het KKG is vrijblijvend: het is geen stichting, niemand betaalt contributie. Dat verklaart volgens Weil een deel van het succes van het genootschap. “Naast die lotsverbondenheid, die voor de meesten zo belangrijk is en waarvoor iedereen blijft komen. Iemand zei eens: het genootschap voelt als thuiskomen.”
Stamppot en boerenkool
Naast de Duits-Joodse achtergrond hebben de leden nog iets gemeen: hun leeftijd. “Het is geen piepjong gezelschap”, zegt Weil. “De meesten zijn in de zeventig of tachtig, vrijwel iedereen is van de tweede generatie, een enkeling is voor de oorlog geboren.” Toch sluiten hun kinderen zich niet aan bij het genootschap. “Zij zijn niet echt opgegroeid met die Duitse cultuur zoals wij, zij eten stamppot en boerenkool, en hebben geen directe behoefte aan een bijeenkomst als deze. Wel was er laatst een veertiger aanwezig die het erg leuk vond en vaker wilde komen. Dat was voor het eerst, en dat mag, maar ik richt me vooral op oude knarren. Ik zie het niet gebeuren dat jongere generaties dit genootschap gaan voortzetten op de langere termijn.”
‘Pünktlich’ aanwezig
Een samenkomst van het KKG vindt altijd plaats op een zondag, begint om 15.00 uur (“Zoals Duitsers zijn, is iedereen pünktlich op dat tijdstip aanwezig”) en bestaat steevast uit drie onderdelen. Bij binnenkomst is er eerst gelegenheid om bij te praten onder het genot van taart en Kuchen die de mensen zelf meenemen en volgens familierecept gemaakt hebben. Indien nodig, haalt Weil nog extra gebak bij de Duitse bakker Bettina Bakt in de Amsterdamse Van Woustraat. Zelf maakt Weil één keer per jaar Quetschentaart, van pruimen uit de boom van vrienden, net zoals zijn vader die altijd voor de verjaardag van zijn moeder maakte in de maand augustus.
Bioscoopexploitanten
Het tweede onderdeel is meer inhoudelijk: dan vertelt een door Weil uitgenodigde gastspreker van buitenaf een verhaal over een onderwerp dat “voor ons relevant is en raakt aan onze afkomst”. Op verschillende manieren komt Weil, die graag “iets wil meegeven” op zo’n middag, aan ideeën voor nieuwe sprekers en onderwerpen. Voor een samenkomst later dit jaar probeert hij een Duitse professor die in Amerika werkt naar Nederland te halen. “Zij hield een Zoomlezing voor de Wiener Library in Londen, een instituut vergelijkbaar met het NIOD, dat zich bezighoudt met de Holocaust, genocides en het naziverleden. Ik had mij voor die lezing aangemeld en zij sprak over haar onderzoek naar de manier waarop de nazi’s aan recyclen deden om de oorlogseconomie draaiende te houden. Ik dacht: ik schrijf haar en zie wel waar het schip strandt. Want ons genootschap heeft geen geldpotje, ik kan geen vliegticket aanbieden. Maar ze gaf aan dat het wel goedkomt.”
Meestal komen de sprekers van dichter bij huis. Toen het genootschap in 2014 voor het eerst bij elkaar kwam, sprak schrijver Arnon Grunberg over hoe het is om met Duitse ouders op te groeien. Een ander verhaal dat Weil is bijgebleven ging over Duits-Joodse bioscoopexploitanten die naar Nederland waren gevlucht en in Limburg belandden. “Een vrouw was daar jaren terug op gepromoveerd en was blij toen ik haar uitnodigde, want proefschriften verstoffen vaak. Ze nam wat exemplaren mee, zodat mensen die bij interesse konden meenemen.” Weil somt nog wat sprekers en onderwerpen op die de afgelopen tien jaar de revue gepasseerd hebben: “Cabaretier Jacques Klöters vertelde over Duits-Joodse cabaretiers die in de jaren dertig naar Nederland kwamen; historica Marieke Oprel sprak over hoe vluchtelingen na de oorlog ontvijand moesten worden; politicus Ernst Hirsch Ballin hield een verhaal over stateloosheid en de mensen die hun Duitse nationaliteit waren verloren, maar nog geen Nederlandse nationaliteit hadden gekregen.”
Ter afsluiting van de KKG-samenkomst wordt altijd nog wat gedronken. “Een Riesling, een Duits wijntje”, zegt Weil. Om 18.00 uur gaat iedereen dan weer op huis aan. Dan heeft Weil weer een paar maanden de tijd om een nieuwe bijeenkomst van zijn Kaffee und Kuchen Genootschap voor te bereiden. “Van elke editie maken we weer een nieuw pareltje.”
Dit artikel verscheen eerder in NC Magazine nr. 27 (voorjaar 2025). Het artikel is geschreven door Bjarn van den Berg, de historische foto’s zijn van Alamy.