In gesprek met ‘De gier uit de Alpen’

René van Heijningen is Informatie- en Collectiespecialist bij het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust-, en Genocidestudies (NIOD). Hier houdt hij zich bezig met toegepast onderzoek, dienstverlening in de studiezaal en het beheer van de Erelijst van Gevallenen 1940-1945. Voor NC Magazine licht hij markante bronnen uit die hij tegenkomt in zijn werk.

Het is een indringende en belangwekkende historische bron: de verslagen van gesprekken die medewerkers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD), de voorloper van het NIOD, na de oorlog met Duitse en Nederlandse oorlogsmisdadigers voerden. Terwijl die hun straf uitzaten of nog in afwachting waren van hun vonnis, werden zij in hun cel ondervraagd over hun handelen tijdens de bezettingstijd. Voor het RIOD was het een uitgelezen kans om gegevens afkomstig uit de eerste hand te verzamelen. De geïnterviewden hadden niet alleen de Duitse bezetting van nabij meegemaakt; zij hadden er vaak zelf in belangrijke mate vorm aan gegeven.

Natuurlijk, Arthur Seyss-Inquart, Hitlers vertegenwoordiger in Nederland, schitterde door afwezigheid – hij zat vast in Neurenberg en werd na zijn proces in oktober 1946 opgehangen. Er zaten echter nog genoeg andere ‘kopstukken’ in Nederlandse cellen, die aan de tand konden worden gevoeld. Nu is ‘aan de tand voelen’ wellicht niet de juiste uitdrukking. De gevangenen werden ondervraagd vanuit het oogpunt van de geschiedschrijving en niet ten behoeve van hun strafproces. In deze gesprekken stond er minder voor hen op het spel en het was de vraag of ze wilden meewerken.

Gemengde gevoelens
Loe de Jong, chef van het RIOD, was er in ieder geval niet gerust op toen hij zich samen met professor Nico Posthumus, de bestuursvoorzitter van het RIOD, op 23 januari 1947 aan de poort van de Arnhemse koepelgevangenis meldde. Op het programma stond het eerste onderhoud met Hanns Albin Rauter, de hoogste baas van de SS en de Duitse politie in Nederland tijdens de bezetting. Met gemengde gevoelens had De Jong ernaar uitgekeken. Enerzijds was er de spanning om de man te ontmoeten die verantwoordelijkheid droeg voor de dood van meer dan honderd-duizend in Nederland woonachtige Joden onder wie zijn eigen familie, anderzijds toch ook enige voldoening om Rauter in een cel te zien zitten: “Als mijn vader en moeder dat eens hadden mogen beleven….”, schreef de oud-medewerker van Radio Oranje. En dan was er natuurlijk de vraag of ze de gevreesde Rauter wel de baas zouden kunnen. Hoe zou het gesprek verlopen? Zouden zij elk woord er bij hem uit moeten trekken?

Vogelverschrikker
Van de eens zo imponerende figuur van de Höhere SS- und Polizeiführer was niet veel meer over. “Wat is die man afgrijselijk mager en vervallen! Net een vogelverschrikker!”, noteerde De Jong als eerste indruk om hem vervolgens als volgt te beschrijven: “Een hoog, breed, goedgevormd voorhoofd, (…) lange haviksneus met een geprononceerde rode punt – van de kou neem ik aan – (…) grote bruine ogen (…). Lange armen, lange vingers. Van het geheel ging nog kracht uit. Toch een vervallen grootheid. In de loop van het gesprek deed Rauter me steeds meer denken aan een oude gier, die op een rotspunt zit, met ingetrokken, brede vleugels en de scherpe kop met felle bek naar voren. Een gier uit de Alpen, verzeild geraakt in Nederland…”

Het onderhoud bleek mee te vallen. Rauter had er zin in en sprak voluit. Het idee was overigens hem zoveel mogelijk aan het woord te laten. Hij mocht alles vertellen wat hij zich maar herinnerde. Dat hij daarbij bewust of onbewust een onjuist beeld van de gebeurtenissen gaf maakte De Jong en Posthumus niet uit – Rauter werd niet in de rede gevallen. ‘Vertrouwen opbouwen’ washet parool. Pas na enkele gesprekken waagden De Jong en Post-humus een iets kritischere opstelling en durfden zij zaken aan te kaarten die hun ‘gastheer’ onwelgevallig waren (zoals bijvoorbeeld het leveren van kritiek op Hitler).

Nuttig maar taai
Niet alle gesprekken met Rauter verliepen zo soepel als het eerste – er zouden er in 1947 nog negen volgen. De voormalige chef van de Duitse politie was niet altijd een bereidwillige gesprekspartner. Het zal voor hem wennen zijn geweest dat hij niet langer degene was die de vragen stelde; hij moest ze nu beantwoorden. De Jong en Posthumus probeerden Rauter soms aan het praten te krijgen door voor hem onbekende en daardoor verrassende informatie mee te delen. Ging het over de Duitse politie en de SS, dan had Rauter geen zetje nodig. Onvermoeibaar kon hij over deze onderwerpen uitweiden. De Jong had het er soms moeilijk mee. “Nuttig, maar taai”, oordeelde hij over een dergelijk college nadat hij in de benauwde cel eventjes in slaap was gedommeld. “Niet meer dan een paar seconden natuurlijk, maar het verschijnsel heeft zich voorgedaan. Ik hoop dat hij [Rauter] het niet gemerkt heeft.”

Naarmate het aantal gesprekken toenam, raakten de deelnemers meer met elkaar vertrouwd. Rauter speelde minder de rol van officier en toonde zich menselijker. “Er is een goed contact tussen ons drieën,” merkte De Jong na zes gesprekken op, “gebaseerd op onze intense interesse voor ieder woord dat hij zegt.” En na acht gesprekken: “We waren goede bekenden voor hem geworden. Het gesprek was levendig.” Dat Rauter De Jong langer kende dan beiden vermoedden bleek tijdens hun tiende ontmoeting toen zich het volgende opmerkelijke gesprek ontspon:

Rauter: “De Jong’s gibt es sehr viele in Holland, nicht?”
De Jong: “Ja, De Vries kommt am meisten vor, De Jong ist der Nächste, ich bin sehr stolz darauf.”
Rauter: “Es hat in Londen auch immer ein De Jong über den Rundfunk gesprochen, ist er verwandt mit Ihnen, vielleicht ein Bruder von Ihnen?”
De Jong: “Wie wissen Sie dass?”
Rauter: “Ich war doch sehr genau im Bilde was die Englandsachen betraf. Ich wusste doch verschiedene Namen von Leuten, die herübergegangen waren. Es hat ein De Jong immer über den Oraniensender gesprochen.”
De Jong: “Das bin ich.”
Rauter: “Ach das waren Sie selbst? Wann sind Sie herübergegangen? Nach dem Anfang?”
De Jong: “Ja, im Mai.”
Rauter: “Dann sprechen Sie natürlich sehr gut English.”
De Jong: “Ja. Ich habe aber nie meinen Namen genannt.”
Rauter: “Ich wusste das Sie drüben waren, also ein De Jong, ich wusste aber nicht dass Sie es waren.”


Dit artikel verscheen eerder in NC Magazine nr. 26 (najaar 2024). Het artikel is geschreven door René van Heijningen, de foto’s zijn van het NIOD.

Tooltip contents