Herdenking van de Kristallnacht

Toespraak van Gerdi Verbeet tijdens de herdenking van de Kristallnacht op 11 november 2018 in de Portugese synagoge, Amsterdam

In de week na de nacht die wij vandaag herdenken, begint de Duitse schrijver Ulrich Boschwitz als een bezetene te werken aan zijn nieuwe boek. Hij is dan net 23. Zelf is hij Berlijn al ontvlucht; hij verblijft in Luxemburg. Maar zijn familie, zijn vrienden – ze wonen allemaal nog in Duitsland. Hij weet wat hen de afgelopen week is overkomen. En dat moet de hele wereld weten.

Hij doet er vier weken over; dan is het boek af. Hij noemt het Der Reisende, de reiziger.

Het is een angstaanjagend, beklemmend boek. Bladzijde na bladzijde voel je als lezer hoe het net zich steeds meer sluit rond de hoofdpersoon, de joodse zakenman Otto Silbermann uit Berlijn. De roman bestrijkt maar één week – maar het is een cruciale week, die tussen 7 en 13 november 1938. Een week waarin Silbermann alles verliest. Eerst zijn bedrijf, dan zijn huis, zijn vrouw, zijn vrienden, zijn geld, zijn vrijheid. Als een bezetene reist hij door het land – van Berlijn naar Hamburg, van Hamburg weer naar Berlijn, van Berlijn naar Aken, van Aken naar Dortmund – en weer naar Berlijn. In de trein voelt hij zich veilig.

Ik citeer: ́Ik ben niet meer in Duitsland. Ik zit in treinen die door Duitsland reizen, dat is heel wat anders. Ik ben eigenlijk al geëmigreerd. Ik ben naar de spoorwegen geëmigreerd. ́

Die veiligheid is, natuurlijk, een illusie. Aan het eind van het boek wordt Silbermann opgepakt en opgesloten. Nog een citaat: ́Een week geleden was ik nog eigenaar van een bloeiend bedrijf. Ik was een man met vooruitzichten. Ik had een gezin, vrienden, stond midden in het leven. Ik hoorde daar thuis……. Nee, ik hoorde daar niet thuis. Dat heb ik me alleen maar verbeeld… ́

De hoofdpersoon uit de roman Otto Silbermann had het zich maar verbeeld – net als al de Duitse joden in de werkelijkheid. Dat ze toch ook Duitsers waren. Dat ze daar hoorden. Dat ze uiteindelijk, als het er op aan kwam, dezelfde rechten hadden als ieder ander. Ze hadden hun land in de Eerste Wereldoorlog als soldaat gediend, een onderscheiding gekregen! Ze waren niet eens belijdend Joods! Ze hadden zoveel niet- joodse vrienden!

Het maakte allemaal niet uit. Moordend, plunderend en brandstichtend trokken de schreeuwende hordes door het land – op zoek naar joden. ́Spontane volkswoede ́, zeiden de autoriteiten. Maar het was allemaal georkestreerd. `Een aardbeving op bevel ́, schrijft Ulrich Boschwitz. ́De aarde beeft – maar alleen onder joodse voeten. ́

In de geschiedenis van Europa is die week, die nacht, met niets te vergelijken. Natuurlijk, pogroms waren er altijd geweest, al eeuwen. In Spanje, in Polen, in Duitsland. En ook vóór die week in 1938 hadden de Duitsers de joden al stelselmatig, jaar na jaar, in hun rechten beperkt.

Maar nu werd in één week duidelijk wat echt de bedoeling was. Vernietiging van huizen, bedrijven en winkels, vernietiging van synagogen – en uiteindelijk, onafwendbaar, vernietiging van mensen.

En dat allemaal in een land dat tien jaar daarvoor nog een democratie, een rechtsstaat was.

Het toont aan hoe kwetsbaar de democratische rechtsstaat is. En hoe belangrijk het dus is, dat we er goed voor zorgen, er niet nonchalant mee omgaan. Dat we de democratie en de rechtstaat verdedigen en haar instituties onderhouden, nieuwe inhoud geven en koesteren. Dat we laten zien dat we er trots op zijn. En dat we alert zijn op elke poging om haar te ondergraven en aan te tasten.

In haar boek Fascisme, een waarschuwing, beschrijft Madeleine Albright – oud minister van buitenlandse zaken van de VS – minutieus hoe makkelijk dat kan gaan. Een politicus met demagogische talenten wint de verkiezingen. En dan begint hij een campagne tegen zijn tegenstanders, die stap voor stap monddood worden gemaakt. Hij ondergraaft de onaantastbare positie van de rechterlijke macht. Hij noemt de vrije pers ‘vijanden van het volk’. En dan rekt hij de grenzen van zijn bevoegdheden op. Hij rekt de grenzen van zijn zittingstermijn op. Stap voor stap. Mussolini, zo beschrijft Albright, had daar een cynische vergelijking voor. Je moet de kip veer voor veer plukken, dan hoort niemand het gepiep. Bijna onmerkbaar. Veer voor veer.

Totdat je de macht hebt. Dan moet je, zoals Hitler zijn volgelingen voorhield, ik citeer: ́…je hart sluiten voor medelijden. En als ze je een

barbaar noemen moet je zeggen: ja, dat willen we ook zijn! Dat is een eretitel! ́ einde citaat.

En zo kon het gebeuren. De vergiftiging van de geesten. Het opzij zetten van de democratische rechten. De stigmatisering van een bevolkingsgroep. Het isoleren, rechteloos maken. En dan de vernietiging van gebouwen, van bezittingen, van levens. En dat alles terwijl vrijwel iedereen werkloos toekeek. Zoals de Britse historicus Ian Kershaw schreef: “De weg naar Auschwitz was gebouwd uit haat, maar geplaveid met onverschilligheid”.

En dat gold niet alleen in Duitsland, maar net zo goed in buurland Nederland.

Het is interessant om te zien op welke manier de Nederlandse media aandacht besteedden aan de onafwendbare ondergang van de joden in Duitsland. In zijn proefschrift De Nederlandse pers en Duitsland 1930- 1939 schrijft Frank van Vree, de huidige directeur van het NIOD, hoe er in die tijd over ́het vraagstuk ́ werd geschreven. In de antirevolutionaire Standaard bijvoorbeeld, waar de haat tegen de Joden werd beschreven als een verwording van een “op zichzelf juist” standpunt, namelijk de christelijke afwijzing van het Jodendom. In de Rooms-Katholieke Maasbode, waar de Berlijnse correspondent schreef dat het de schuld was van de joden zelf door hun ́onnatuurlijk streven naar assimilatie ́. Zeker, op de Kristallnacht werd met ontzetting gereageerd. Maar de verhalen werden ook wel overdreven, zo schreef de Maasbode. En wie hoorde je als katholieken werden vervolgd?

Natuurlijk kun je zeggen, dat niemand zich er toen een voorstelling van kon maken hoe dit zou eindigen.

Maar er waren wel degelijk mensen die daar een vermoeden van hadden. Zoals de correspondent van de NRC. Hij schreef al in 1933 hoe Hitler en de zijnen een programma hadden dat zij stelselmatig zouden afwerken. Na de Kristallnacht schreef hij dat de Duitse joden, ontheemd en berooid, niets anders zou overblijven dan als dwangarbeiders in kampen te werken – of te worden ́uitgeroeid ́- zoals de terminologie van de SS toen al was.

Het was dus niet zo dat niemand het zag aankomen. Alleen: we bleven toeschouwer, stelden ons niet teweer. We lieten het gebeuren.

Na de Kristallnacht, toen de Duitse joden inderdaad ontheemd en berooid waren achtergebleven, sloot de Nederlandse regering de grenzen. De Maasbode schreef: als de Duitsers de joden willen verdrijven, dan zadelen ze ons als buurland op met een probleem. Kennelijk vond de Nederlandse regering dat ook – en dus gingen de grenzen dicht.

Zo lagen Duitsland en Nederland er dus bij, in november 1938.

Niemand wist precies hoe het zou eindigen – dat ging ieders voorstellingsvermogen te boven. Maar welke kant het uitging, dat was voor wie het wilde zien wel duidelijk. Zeker na die nacht van 11 november.

Wie dat heeft meegemaakt – direct of indirect – zal nooit meer denken: het zal ons niet overkomen.

We kunnen, goddank, het Nederland van toen niet vergelijken met dat van nu. Er is in Nederland geen georganiseerd geweld tegen joden. Maar er zijn wel te veel absoluut onacceptabele incidenten. Leerlingen van joodse scholen en bezoekers van joodse culturele centra en synagogediensten worden zwaar bewaakt.

Er is hier geen virulent georganiseerd antisemitisme, maar wat bij ons de kop op steekt is erg genoeg. En elders in de wereld? Ik geef twee voorbeelden van gruwelijke incidenten in één jaar. De schietpartij in de synagoge in Pittsburgh. En de moord op Mireille Knoll, overlevende van de Shoah. En ja, zelfs systematische vormen van antisemitisme duiken weer op. We volgen de ontwikkelingen in Hongarije met afschuw.

Ik weet dat er in de Joodse gemeenschap mensen zijn die zich wel eens afvragen of ze hier wel willen blijven. Of het wel veilig genoeg is. Dat doet me verdriet, maar ik begrijp het wel. De geschiedenis is een harde leerschool.

Binnen het Nationaal Comité 4 & 5 mei spreken we daar natuurlijk vaak over. Veel scherper dan in de eerste decennia na de oorlog benoemen we wat toen gebeurd is – en wat er nu gebeurt. De geschiedenis zal zich nooit op dezelfde manier herhalen. Maar we moeten de geschiedenis wel laten spreken. Dat is de essentie van herdenken. En daarin is het Comité uw bondgenoot.

Op 4 mei zijn er niet alleen op de Dam maar in het hele land honderden herdenkingen – en gelukkig komen er elk jaar weer méér.

We organiseren gesprekken om mensen nader tot elkaar te brengen.

We zetten ons in voor educatie. Geen kind mag de school verlaten zonder minstens één keer, liefst van een ooggetuige, het verhaal van de shoah te hebben gehoord. Gelukkig zijn er veel vrijwilligers die dat willen doen. En ieder kind moet minstens één keer een herdenking bijwonen – ook als die herdenking bij hen thuis geen traditie is.

Dat is wel het minste wat wij kunnen doen.
Maar hoe ging het nou verder met Ulrich Boschwitz?

Op 29 oktober 1942 wordt het schip waarop hij als evacué op weg naar Engeland vaart door een Duitse onderzeeër getorpedeerd. Niemand overleeft de ramp.

Het manuscript van De Reiziger is dan al bij een kleine Engelse uitgever verschenen. Pas heel veel later, bijna 80 jaar na de gebeurtenissen die het beschrijft, duikt het boek weer op in een archief. En wordt het voor het eerst gepubliceerd in de taal waarin het ooit werd geschreven.

Zodat we nooit vergeten.

Tooltip contents