NC Magazine publiceert elk nummer een gesprek tussen twee mensen van verschillende generaties. Een dubbelgesprek tussen Catherine Keyl en Giovanni van Bronckhorst over de invloed van de Tweede Wereldoorlog op henzelf en op hun families. De een is kind van een Nederlands-Joodse verzetsstrijder, de ander komt uit een Molukse familie.
Met straffe hand zijn de voormalige topvoetballer en trainer en de journalist-presentator opgevoed. Giovanni van Bronckhorst (1975) moest als hij lastig was een lepel sambal eten van zijn strenge grootvader (een oud-KNIL-militair) of kreeg een ferme tik met een bamboestokje; Catherine Keyl (1946) werd bijna militaristisch opgevoed. Keyls vader, een Joodse Nederlander die in het verzet zat en die na een half jaar eenzame opsluiting in het Oranjehotel (de gevangenis in Scheveningen) een loodzware anderhalf jaar doorbracht in Kamp Sachsenhausen, kwam getraumatiseerd uit de Tweede Wereldoorlog. Eliazar Keyl wilde zijn drie dochters ‘harden’, Catherine is zijn oudste dochter. “We mochten geen weke meisjes worden”. Haar boek Oorlogsvader is net uit, waarin ze een liefdevol én snoeihard portret van hem schetst.
Nieuwsgierig
Ze zijn alle twee ‘Bekende Nederlander’, maar hebben elkaar nooit eerder ontmoet in tv-studio of premièrefeestje. Beiden staan met een open blik in de wereld en ze zijn nieuwsgierig naar elkaars geschiedenis. Van Bronckhorst vertelt bedachtzaam over zijn leven. De oud-voetballer is al jarenlang samen met zijn jeugdliefde Marieke; ze hebben twee zonen van 19 en 14. Naast zijn trainerswerkzaamheden steekt hij ook veel tijd in zijn foundation SV GIO, zijn stichting die leerlingen uit groep 7 en 8 uit Rotterdam-Zuid met een leerachterstand ondersteunt met sport en extra educatie. Van Bronckhorst is net terug uit China, waar hij trainer was bij Guangzhou R&F. Door de coronacrisis is hij net als iedereen veel thuis bij zijn gezin in Krimpen aan den IJssel. “Ik vloog in januari 2020 naar China. Ik stuurde nog appjes naar de dokter, zo van: ‘Moet ik me zorgen maken om dit virus? Want het speelt nu in China.’ ‘Nee, is niet zo ernstig’, antwoordde hij”. Keyl is na een lange tijd weer single, haar laatste liefde woont in Zuid-Afrika en de LAT-relatie bleek helaas uitgewerkt. Ze schrijft columns voor De Telegraaf en is regelmatig te gast bij het radioprogramma Spraakmakers.
Keyl werd bij het grote publiek bekend als presentator van de 5 Uur Show en van haar eigen talkshow Catherine, maar in de jaren zeventig en tachtig werkte ze twaalf jaar als verslaggever bij Hier en Nu en Televizier en interviewde ze onder anderen de rechts-extremistische politicus Jean-Marie Le Pen (waarover later meer) en werd ze erop uitgestuurd bij rampen en crises. Wat haar dreef, dat formuleert ze onmiddellijk: “Dat mensen niet zonder nieuws, zonder de juiste informatie, weer op de trein worden gezet, op weg naar de dood”. Stellig: “Mijn hele leven is beïnvloed door die oorlog. Vanmorgen dacht ik nog: niet in paniek raken, de zeep is op. Omdat mensen die naar de kampen gedeporteerd werden natuurlijk geen zeep mee hadden en het van groot belang was om schoon en gezond te blijven. Ik denk dat mijn vader zijn angst wel op mij heeft overgebracht.” Haar vader Eliazar Keyl was lid van de verzetsgroep Fiat Libertas in Hengelo die overvallen pleegde op de Burgerlijke Stand. Doel was om te zorgen dat registerbewijzen van Joden, Roma en Sinti verdwenen uit de archieven. Een van de leden van de groep werd opgepakt en in zijn broekzak vonden de Duitsers een briefje met het adres van de vergaderplaats. Keyls vader was daar met zeven andere mannen aan het vergaderen toen een groep Duitse soldaten binnenviel. Zeven verzetslieden werden ter plekke doodgeschoten of gevangengenomen. Eliazar Keyl slaagde er als enige in om te ontsnappen: hij bemachtigde een wapen van een van de Duitse officieren, rende weg en schoot in een steegje de Duitser neer. In 1943 werd hij met een stapeltje exemplaren van Vrij Nederland gepakt in de trein. Hij reisde onder valse naam en wist bij het verhoor de naam van zijn zogenaamde vrouw niet meer.
Ik wilde de zoete smaak van mokka niet laten bederven door zijn bittere verhalen.
(Uit: Oorlogsvader)
“Als we vroeger een verjaardag vierden en ik wilde net aan mijn mokkataartje beginnen – toch wel hét moment voor mij – dan begon mijn vader weer over die oorlog. Hoe hij zich in het kamp in leven had gehouden met beschimmelde broodkorsten, dat er iedere dag een gevangene aan de galg bungelde en hoe wij, het gezin en de visite, géén idee hadden wat leed was of wat honger was. Als kind vond ik dat hij altijd alle verjaardagen verpestte met zijn woedende verhalen over het kamp.” Haar vader was een forse, blonde man met blauwe ogen. “De nazi’s hebben nooit ontdekt dat mijn vader Joods was: hij werd in het kamp als verzetsman geregistreerd. Grappig genoeg is hij in Sachsenhausen een keer geselecteerd als een van de mooiste blonde Germanen die er waren. De rassenwetten op z’n bizarst.”
Artikel gaat verder onder de foto
We zitten ieder aan een verre hoek aan de keukentafel bij Catherine Keyl thuis in Naarden. De regen klettert tegen de glazen serre, Keyl en Van Bronckhorst raken meteen in gesprek over het vuistdikke boek dat Keyl aan het lezen is: Revolusi van David Van Reybrouck, over de dekolonisatiegeschiedenis in Indonesië. Van Bronckhorsts moeder is geboren in Kamp Westerbork, cynisch genoeg was dat na de Tweede Wereldoorlog de plek waar de Molukkers werden opgevangen en waar een hele generatie opgroeide. Van Bronckhorst vertelt hoe hij twee jaar geleden met zijn grote familie (zijn moeder was een van veertien kinderen) terugging naar het kamp.
Van Bronckhorst: “Wij kwamen daar aan en ik weet nog goed dat mijn oom zei: ‘Wij zijn om een andere reden hier dan de meeste mensen.’”
Keyl: “Het is wel bizar hè, als je bedenkt dat mijn grootouders daar dertig jaar eerder zaten, en op de trein naar Auschwitz werden gezet…”
Van Bronckhorst: “Ja. Toen mijn grootouders daar aankwamen was dat voor hen juist het begin van hun leven in Nederland. Op dezelfde plek waar zóveel mensen zijn weggevoerd. Ik voelde de pijn en het verdriet in mijn lijf toen ik in het kamp stond, de historie van al die gedeporteerde mensen. Mijn oma werd emotioneel toen we over het terrein wandelden. Ook al staan veel barakken er niet meer, ze was daar weer even terug. Als mijn ooms en tantes erover vertellen dan voel je wel dat ze een mooie jeugd gehad hebben.”
Keyl: “Dat is op zich al heel bijzonder. Want toen ik daar als verslaggever was in de tijd dat het nog een Molukkenkamp was, was het – sorry, ik kan het niet anders zeggen – zó’n teringzooi. Alles lekte, het was koud, er stond overal water. Ik dacht: oh, wat hebben ze deze mensen aangedaan.”
Toen Catherine Keyl op haar achtste het Oude Testament uit de boekenkast tevoorschijn trok, viel haar oog op het schutblad. In haar vaders handschrift stonden daar de namen van zijn ouders, Nathan Keijl en Elisabeth Kooperberg. Achter ‘Overleden’ stonden geen getallen; met dikke, boze, inktzwarte letters had hij geschreven: VERMOORD. “Ik dacht: wat hebben die mensen gedaan dat ze vermoord zijn?! En toen kwam het er in feite op neer dat ze vermoord waren omdat ze niet naar mijn vader hadden geluisterd. Die had gezegd: ‘Ga niet naar die trein. En dan zeiden zij: ‘Ja, maar we hoeven alleen maar een beetje te werken in Polen, wat maakt het uit.’”
Vader
Giovanni van Bronckhorst groeide op bij zijn opa en oma in Krimpen aan den IJssel, hij werd ’s ochtends vroeg al naar hen toegebracht, zijn ouders moesten naar hun werk. De biologische vader van Van Bronckhorst was uit beeld, Giovanni koos later voor de achternaam van zijn huidige vader Victor van Bronckhorst, de man die op zijn vijfde in zijn leven kwam. “Hij is in alle opzichten mijn vader, zo voelt dat ook.” Ook Van Bronckhorst kreeg zijn portie oorlog mee, zij het een stuk indirecter dan zijn gespreksgenoot. “Mijn opa heeft in het KNIL gezeten, hij heeft keihard meegevochten. Hij sprak er nooit over. Ik werd al rond een uur of half zeven bij mijn opa en oma gebracht, samen met mijn zusje. Ik kan me herinneren dat mijn opa altijd de deur opendeed, hij was al helemaal aangekleed. Hij was een soort vaderfiguur voor mij. Hij werkte in een vleesfabriek, maar toen ik werd geboren was hij al gepensioneerd. Mijn opa keek de hele dag tv, meestal oorlogsfilms en Bijbelse films. D-Day, dat was de oorlogsfilm die hij bijna elke dag keek.”
De oud-topvoetballer wist wie zijn biologische vader was, hij woonde bij hem in de buurt. Eén keer stond hij langs de lijn toen Van Bronckhorst bij Feyenoord aan het trainen was. “Ik zag hem staan en liep naar hem toe. We wandelden een kwartier en toen spraken we elkaar voor het eerst. Heel onwerkelijk was dat. Hij zei dat het voor hem ook moeilijk was en dat hij me altijd bleef volgen. Dat was het. We hebben af en toe nog contact.” Van Bronckhorst wist natuurlijk over het ideaal van de Molukse gemeenschap in Nederland om terug te keren naar Indonesië. Op vragen kreeg hij slechts summiere antwoorden. “Er was altijd iets van: ‘Jongens, daar praten we liever niet over.’ Naarmate de jaren verstrijken, weet je gewoon dat terugkeren niet meer gaat gebeuren. De eerste generatie, tweede generatie, derde generatie: op een gegeven moment passen wij ons aan Nederland aan. En voor mij geldt dat ik me Moluks voel, maar net zo goed Nederlands.”
Catherine, jij zei dat zowel Jules Schelvis als Ischa Meijer tegen je hebben gezegd: “Je moet altijd waakzaam blijven, Jodenhaat kan zo weer terugkomen.” Heb je die waarschuwing altijd ter harte genomen?
Keyl: “Als kind ben ik eens uitgescholden voor ‘vuile Jodin’. Ik vroeg aan mijn moeder: ‘Wat is dat, een Jood?’ Zij zei: ‘Het heeft iets met godsdienst te maken, maar houd je mond er maar over, want dat kan heel nadelig voor je zijn.’ Dus ik heb daar nooit over gepraat. Nu pas denk ik: ik ga er wél over spreken, het antisemitisme moet de wereld uit.”
Keyl schiet soms vol bij het beschrijven van haar vader of het gezin waarin ze opgroeide, “het is zo moeilijk als het over jezelf gaat.” Tegen Van Bronckhorst: “Wat ik wel herken in jou, jij hebt natuurlijk een opa gehad die ook behoorlijk strak in de leer was. Bord leeg eten, geen gezeik. Dat had ik thuis ook. Niet zeiken; hup, doen! Mijn vader was als de dood dat er weer een oorlog zou komen. En dat ik dan een week meisje zou zijn, en overal in zou trappen en het niet zou overleven. Hij duldde geen enkele tegenspraak en drilde zijn dochters. Hij nam mijn zusje van vijf en mij een keer mee op kampeervakantie: we moesten slapen op de keiharde grond, hij nam expres geen luchtbedden mee. Ik moest de borden wassen met zand. Dan zei ik: ‘Pap, er is afwasmiddel’. ‘In het kamp hadden we geen afwasmiddel’, zei hij dan.” Keyl concludeert over haar vader dat “zijn gevoel uit hem verdwenen was. Doodgemaakt door de oorlog.”
Misschien, als je er met een milde blik naar kijkt, heeft die zeer gedisciplineerde opvoeding hen wel Ausdauer en een pittige vechtersmentaliteit opgeleverd. Beiden kunnen terugkijken op mooie carrières in de journalistiek en de voetbalsport. Van Bronckhorst: “Ik wilde gewoon echt slagen als voetballer. En dat vergt ook veel discipline. En ik was een talent, niet het grootste talent, maar ik had zó’n drive en zo’n karakter. Keyl knikt, reageert: “Ik ben ook niet zo’n ongelooflijk toptalent, maar ik beschik wel over een enorme portie doorzettingsvermogen. Ik kreeg altijd te horen: ‘Wat ben je toch een ambitieuze vrouw.’ Dat was twintig, dertig jaar geleden absoluut geen aanbeveling. Want toen moest je als vrouw vooral lief zijn.”
Racisme
We komen te spreken over discriminatie en racisme. Van Bronckhorst heeft er in zijn leven weinig mee te maken gehad. “Ik voelde ook altijd dat de Molukse gemeenschap trots op mij was. Ik vond het zo geweldig om aanvoerder te zijn van het Nederlands elftal, het gevoel toen ik in 2008 voor het eerst die aanvoerdersband om had… ik was supertrots!” Als voetballer kreeg hij soms te maken met racisme langs de lijn. “Toen ik jeugdspeler was, hoorde ik weleens wat in de stadions. ‘Zwartjoekel’, herinner ik me. Kijk, je weet nooit waar het precies vandaan komt. Het komt vanaf de tribune, maar je weet nooit wie het is. Toen ik klein was, riep een tegenstander een keer ‘zwarte’. Ik speelde later altijd in behoorlijk multiculturele teams, bij Feyenoord, Rangers, Arsenal, Barcelona, daar werd niet gediscrimineerd. Voetbal heeft natuurlijk zo’n enorm podium. Ik vind het goed dat er veel aandacht is voor racisme, maar uiteindelijk moet je er wel consequenties aan verbinden. En die kunnen nog wel sterker. Als er tijdens een wedstrijd oerwoudgeluiden worden gemaakt, dan moet de UEFA een keer echt hard optreden en de wedstrijd stoppen.”
Artikel gaat verder onder de foto
Dodenherdenking is voor allebei een belangrijk moment. Voor Keyl zal 4 mei nooit plichtmatig zijn. “In de twee minuten stilte denk ik aan mijn vader en aan zijn familie, die ik nooit heb gekend.” Van Bronckhorst: “Dat we de oorlog hebben gewonnen, heeft er voor gezorgd dat ik kan leven zoals ik nu leef. Dat besef geef ik mijn kinderen mee. Twee minuten stilte is gewoon stilte. En niet alleen stil zijn, maar ook uitleggen waarom we stil zijn.”
Hoe is het om het gesis in de Kuip te horen of een antisemitisch spreekkoor?
Van Bronckhorst: “Ik vind het zoiets onvoorstelbaars. Dat ik de gedachten van die mensen niet kan begrijpen, is voor mij al voldoende. Dit soort sentimenten zit gelukkig niet in mij, een van mijn vrienden is van Joodse komaf, ik heb vrienden die verschillende achtergronden hebben.”
In de jaren tachtig moest je als journalist vooral ‘objectief’ opereren, herinnert Keyl zich. Daar hield ze zich strak aan, tot ze in die jaren eens Holocaust-ontkenner Jean-Marie le Pen interviewde, de toenmalige lijsttrekker van de rechts-extremistische partij Front National voor AVRO’s Televizier. Ze kreeg het flink aan de stok met hem.
Ik laat hem een poosje door dreutelen. Uiteindelijk komt voor mij de belangrijkste vraag: ‘Is het waar dat u de jodenvernietiging beschouwt als ‘slechts een detail in de geschiedenis’? Hij kijkt me vol afkeer aan. Zijn gezicht spreekt boekdelen: ‘O, ben jij er zó een?’ (…)
En dan flap ik eruit voor ik er erg in heb: ‘Als u het toch maar een detail vindt, kunt u me dan misschien mijn grootouders teruggeven?’ De politicus ontploft, ‘Hier heb ik geen zin in!’, schreeuwt hij, ‘wat is dat voor een waardeloze journalistiek in Nederland?’
(Uit: Oorlogsvader)
Het incident zal de uitzending niet halen. “Ik vond dat het veel te persoonlijk was om uit te zenden en heb het weggesneden uit het interview”, zegt Keyl. “Mijn chef Jaap van Meekren zei later: ‘Ja godver, waarom heb je dat nou weggegooid, dat hadden we juist moeten uitzenden!’ Dat durfde ik niet, ik wilde niet op een dergelijke persoonlijke manier tekeergaan.”
Als ze naar de toekomst kijken, is dat met enigszins zorgelijke blik. Van Bronckhorst vreest het opkomende populisme. “Wat Trump heeft veroorzaakt, met fake media, het blijven volhouden in leugens; die ontwikkelingen zie je hier ook opkomen. Daar word ik niet blij van.” Keyls zorgen betreffen de rechtsstaat. “Ik heb altijd erg geloofd in een beschermende overheid, dat vond ik zo mooi aan Nederland. De toeslagenaffaire laat zien hoe onrechtvaardig instanties als de Belastingdienst, de rechterlijke macht en het ministerie van Sociale Zaken gehandeld hebben, hoe lang dat institutionele racisme kon voortwoekeren. Komt dat ooit goed? Want als mensen die zwak zijn niet meer beschermd worden – je zag het al enigszins gebeuren met die coronarellen – dan gaan ze erop losslaan. En voor je het weet zijn het weer antisemitische rellen…”
Giovanni, jij speelde in meer dan honderd interlands, maar liefst 33x als aanvoerder van Oranje. Om met Rinus Michels te spreken: ‘Is voetbal oorlog?’
Van Bronckhorst: “Ja, voetbal is ook oorlog. Je doet alles om uiteindelijk die oorlog te winnen. Het is oorlog in het veld en er is maar één winnaar.“
Keyl: “Dus jij bent ook een beetje een KNIL-soldaat?
Van Bronckhorst was als voetballer een verdediger. Een meester om vanuit de verdediging de aanval te zoeken. Hij veert op, met lichte trots in zijn ogen: “Wat dat betreft wel, ja. Het waren de Molukkers die in de oorlog vooruit werden gestuurd, die in de voorste linies vochten; ik voelde het als voetballer en aanvoerder als een soort plicht om voorop in de strijd te gaan.”
Dit artikel verscheen eerder in NC Magazine nr. 19 (voorjaar 2021). Het artikel is geschreven door Leonard Ornstein en Larissa Pans, de fotografie is van Geert Snoeijer.