Als de taal tot stilstand komt

4 mei-voordracht van Diederik van Vleuten. Uitgesproken tijdens de Nationale Herdenking 2019.

Het bericht van de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 werd in kamp Bandoeng op Java pas een kleine week later bekendgemaakt. Jan verbleef er al anderhalf jaar, na een even lange periode te hebben doorgebracht in kamp ADEK in Batavia.

De Nederlandse kampvertegenwoordiger Van Karnebeek liet de meer dan 10.000 geïnterneerden weten dat de oorlog was afgelopen. Voedsel en humanitaire hulp waren onderweg. Zo spoedig mogelijk zou er een begin worden gemaakt met de gezinshereniging. De capitulatie was sneller gekomen dan verwacht. De geallieerde troepen hadden Java nog niet bereikt. Tot het zover was zouden de verslagen Japanse soldaten garant staan voor de veiligheid van de geïnterneerden. Onder geen beding mocht het kamp worden verlaten.

Op het moment dat Van Karnebeek het woord nam wist Jan al van de Japanse overgave. Door een wonderlijke speling van het lot, waarop hij zijn hele leven lang een abonnement leek te hebben, beschikte zijn barak, die hij deelde met negen andere mannen, over een klein radiootje.

‘Listig weggewerkt in een levensmiddelenblik,’ schreef hij 35 jaar later in zijn memoires. Hoe ze er aan waren gekomen, hoe het apparaat er uitzag vermeldt hij niet. En ook niet van waaruit de vaak nauwelijks verstaanbare berichten werden uitgezonden. Hoe het ook zij, via dat radiootje had Jan vanaf het voorjaar van 1944 de ontwikkelingen op het oorlogstoneel kunnen volgen, liggend op de stenen vloer van zijn barak, met een handdoek over zijn hoofd om het geluid te dempen. Ontdekking zou fataal zijn. Strikte geheimhouding was een zaak van leven of dood.

Aan die geheimhouding had Jan zich gehouden, hoe vaak hij ook op zijn tong had moeten bijten: bij het nieuws dat de geallieerden waren geland op de kusten van Normandië, de opmars naar het hart van Duitsland, de val van Berlijn, de zelfmoord van Hitler. En het nieuws dat aan zijn kant van de wereld nog belangrijker was: dat de geallieerden ten koste van zeer zware verliezen eilandje voor eilandje dichterbij Japan kwamen. Dat een geheim wapen, een bom met een nog nooit vertoonde vernietigingskracht, twee Japanse steden in de as had gelegd. Hij had het die 15de augustus willen uitschreeuwen dat de oorlog in Zuidoost-Azië voorbij was, drie maanden en tien dagen nadat er in Nederland een einde was gekomen aan de Tweede Wereldoorlog.

In zijn memoires beschrijft Jan niet alleen met welke woorden kampvertegenwoordiger Van Karnebeek het nieuws bekendmaakte, maar ook wat er direct daarna gebeurde in kamp Bandoeng.

‘Je zou verwachten dat na de mededeling dat de oorlog voorbij was het hele kamp in juichen uit zou barsten. Maar    het bleef voor even merkwaardig stil. Alsof we het toch niet konden geloven. We moesten verwerken dat we er nog waren, dat we het hadden overleefd, waar zoveel anderen dat niet konden zeggen. De stilte duurde voort tot iemand begon te zingen. Iedereen kende dat lied, we hadden het alleen jaren niet mogen zingen. Het duurde even en toen barstte iedereen los.

En zo stonden wij daar opeens te zingen op die wonderbaarlijke dag in augustus 1945. Wij zongen het Wilhelmus, met onze hand op de borst en tranen in onze ogen. Ik had het gevoel of het lied boven onze hoofden opsteeg en een klein moment bleef hangen boven dat omheinde terrein van verdriet, angst en dood dat wij ons de rest van ons leven zouden blijven herinneren als kamp Bandoeng.’

Jan van Vleuten was mijn oudoom, broer van mijn opa Sam. Hij werd geboren in 1906 te Pekalongan op Midden-Java. Ik ben zijn achterneef, bouwjaar 1961.

Ik heb nog nooit een oorlog aan den lijve meegemaakt en wil dat graag zo houden. Ik probeer mij voor te stellen hoe een mensenleven geleden de stilte van kamp Bandoeng heeft geklonken. Hoe een stilte klinkt waarin je probeert tot je door te laten dringen dat de oorlog voorbij is en dat jij er nog bent, dat jij het overleefd hebt. De stilte waarin je jezelf in je arm knijpt, jezelf afvraagt of het wel echt waar is, de mensen om je heen aankijkt die al evenmin in staat zijn iets te zeggen. De stilte waarin je beseft dat er opeens weer een toekomst is, een woord waarvan je het bestaan al bijna vergeten was.

Misschien klinkt een verre echo van die stilte van toen straks om acht uur op de Dam in Amsterdam, in heel Nederland. Klinkt die echo van kamp Bandoeng al nu even hier in de beslotenheid van De Nieuwe Kerk…

Een maand na de capitulatie ging Jan op zoek naar zijn vrouw Aukje van der Werff. Meer dan drie jaar had hij haar niet gezien. De laatste beelden van haar stonden op zijn netvlies geëtst. Hoe zij met de achterkant van een geweer tegen de grond werd geslagen toen zij met een groep vrouwen een cordon had gevormd rond de vrachtwagens waarin hun mannen zouden worden afgevoerd naar kamp ADEK. Aukje was nog altijd in Batavia. Het Kramatkamp, Tjideng en tenslotte Kampong Makassar.

Kamp Bandoeng mocht nog steeds niet worden verlaten, maar Jan had de kampleiding wijsgemaakt dat hij bericht had gekregen dat zijn vrouw op sterven lag. Misschien zou hij haar voor haar dood nog een keer mogen zien? Hij kreeg het voor elkaar en mocht afreizen naar Batavia. Op eigen risico en op zijn erewoord dat hij zich na vijf dagen weer in Bandoeng zou melden.

Het werd een levensgevaarlijke tocht. De stormen van de revolutie raasden inmiddels over Java nadat Soekarno twee dagen na de Japanse capitulatie de onafhankelijkheid van Indonesië had uitgeroepen.

Buiten de kampen was niemand zijn leven zeker. Maar Jan bereikte heelhuids Batavia. Pas later besefte hij dat hij ternauwernood aan de dood was ontsnapt. Drie dagen later werd eenzelfde trein van Bandoeng naar Batavia tot stilstand gedwongen en werden alle Europese inzittenden vermoord.

Jan moest wachten buiten de poort van Kampong Makassar.

‘Hoe lang ik daar gezeten heb weet ik niet meer. In mijn herinnering heeft het uren geduurd tot eindelijk de poort openging en ik een vrouw op mij af zag lopen. Ze was bleek, vermoeid, broodmager en vervuild. Ze liep op blote voeten, droeg een schortje, met haar haar in een knotje.

Maar ze had nog steeds diezelfde glimlach die ze ook had tien lange jaren   daarvoor, toen wij elkaar voor het eerst ontmoetten op dat stationnetje op Sumatra. We vielen elkaar in de armen en waren, door emoties overmand, niet in staat om iets te zeggen.’

Ook die stilte probeer ik mij voor te stellen. Maar ik kan ze alleen maar zien staan, mijn oudoom en oudtante in woordeloze omhelzing.

Twee kleine mensen op de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog in Azië. Twee pluisjes op de wind van een veel te grote geschiedenis.

Jan en Aukje zouden die dag nooit meer vergeten en tot hun dood hun ‘herenigingsdag’ blijven vieren.

Pas 35 jaar later vond Jan in zijn memoires de woorden om te beschrijven wat er in hem omging op 19 september 1945, ‘de dag waarop ik mijn vrouw ten tweede male voor het eerst ontmoette.’

Waar emoties te groot zijn komt de taal tot stilstand. Op de ogenblikken die ons treffen rechtstreeks in ons hart, in onze ziel, op de momenten die ons gaan door merg en been zijn we sprakeloos. We zoeken naar woorden. We zijn stil. Voor een enkel moment, voor langere duur. In die stilte raken wij aan iets dat groter lijkt dan onszelf. We raken aan ons diepste wezen, aan wie we werkelijk zijn, aan de fundamenten van ons bestaan. Het gebeurt ons bij intense vreugde en verdriet, geboorte en dood, afscheid en weerzien, oorlog en vrede.

Een keer per jaar zoeken wij gezamenlijk die stilte op. Weten we ons in die stilte verbonden. Aan wie of wat denken wij op de vierde mei? Aan wie of wat worden wij geacht te denken? Laat ik spreken voor mijzelf.

Ik denk aan oom Jan en tante Aukje en hun oorlog van toen, aan de andere kant van de wereld. Ik denk aan alles wat er daarna nog gebeurde in het voormalige Nederlands-Indië, een geschiedenis zo ingrijpend, confronterend en beladen dat de generaties erna die geschiedenis vaak, te vaak, alleen kennen van horen zwijgen.

Ik denk aan mijn ouders die als kinderen en jonge pubers de oorlog in Nederland meemaakten en wier herinneringen eraan in de late winter van hun leven steeds beeldender en gedetailleerder lijken te worden.

Met hun kleine en grote geschiedenissen in mijn achterhoofd denk ik vanavond aan alle mannen, vrouwen en kinderen, al die families die nu, overal ter wereld in oorlogen moeten leven en daar onzegbare dingen moeten doorstaan, op hetzelfde moment dat ik hier in vrijheid, onbelemmerd en ongecensureerd, het woord mag voeren.

Gevoed door de geschiedenissen van toen en de gebeurtenissen van nu realiseer ik mij ten diepste hoe anders het ook kan zijn, hoe anders het om ons heen ook is.

Ik mag hier spreken van geluk en tel mijn zegeningen. Niet alleen tijdens de stille twee minuten van de vierde mei maar op nog heel veel meer momenten van het jaar.

Ik tel mijn zegeningen, in een dankbaarheid die te groot is voor woorden.

Tooltip contents