Het fundament van vrijheid

Jaarthematekst 2021

Het Nationaal Comité heeft Daan Roovers, Denker des Vaderlands, gevraagd om de jaarthematekst te schrijven.

Het fundament van vrijheid

“Gingen jullie tijdens de oorlog eigenlijk gewoon naar school?”, vroeg ik onlangs aan mijn vader. Tot mijn eigen verbazing wist ik dat niet precies. Natuurlijk had ik met mijn vader, die tijdens de bezetting pal naast een militair vliegveld in het zuiden van het land woonde, regelmatig over de oorlog gesproken, maar meestal vertelde hij dan over bombardementen, over piloten en over de bevrijding. Van het dagelijks leven, de school en de mensen uit de straat wist ik niet veel. De aanleiding voor deze vraag was een nogal praktische. Door de aangescherpte coronamaatregelen en de sluiting van de scholen vroeg ik me af of deze situatie zich eerder had voorgedaan in Nederland en hoe lang dit toen duurde.

Ja, vertelde hij. Mijn vader ging al die jaren naar school, maar soms slechts heel beperkt. Het grootste probleem in zijn woonplaats destijds was dat de school geen gebouw meer had; dat was ingenomen door de Duitsers. Geïmproviseerd, en ondergebracht in verschillende leerfabrieken in de regio, probeerden de leraren kinderen les te geven en de school draaiende te houden. Soms niet meer dan twee dagen in de week.

Nu, 76 jaar later, leven we in de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog –regeringsleiders, waaronder Rutte en Merkel, benadrukken met deze woordkeuze de uitzonderlijke impact van de pandemie. Bijzonder aan de corona-crisis is tegelijkertijd de wereldwijde verknoping: het gaat iedereen aan. Alle klokken staan nu even gelijk.

De crisis op wereldschaal dringt door tot in elk detail van ons dagelijks leven. De inperkingen van onze alledaagse en vanzelfsprekende vrijheden zijn ongekend. Het is een geheel nieuwe ervaring: verlaten winkelstraten, gesloten kantoren en cafés, de dringende oproep om thuis te blijven en – tot voor kort ondenkbaar – zelfs een avondklok. Nu er nog slechts enkelen in leven zijn die zich de Tweede Wereldoorlog actief herinneren, en het overgrote deel van de Nederlandse bevolking zelf nooit oorlog heeft gekend, is de huidige crisis de eerste grootschalige confrontatie met vrijheidsbeperking.

Voor een land waar vrijheid zo hoog in het vaandel staat als in Nederland weegt die inperking zwaar. Als je Nederlanders vraagt naar wat ze een belangrijke waarde vinden, noemen ze het woord ‘vrijheid’ het vaakst. We zijn er trots op en zien het als een onlosmakelijk onderdeel van onze Nederlandse identiteit, blijkt uit een vorig jaar uitgevoerd onderzoek door het Sociaal Cultureel Planbureau in samenwerking met het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Maar wat betekent die vrijheid eigenlijk? Zijn we het onderling eens over wat die waarde behelst? Uit het onderzoek blijkt dat het begrip vrijheid veel verschillende invullingen heeft. Vrijheid betekent ‘Kunnen gaan en staan waar je wilt’ en ‘Je eigen keuzes kunnen maken’. Het is ‘Jezelf kunnen zijn’, en ‘Vrij zijn om te doen en om te zeggen wat je wilt’, maar ook ‘niet beperkt worden’, of, zoals mijn twee bijna-pubers hier in huis zeggen: vrijheid is met rust gelaten worden. Al deze omschrijvingen behoren tot de definitie van vrijheid. Het gaat zowel om keuzevrijheid, om bewegingsvrijheid, als om meer burgerlijke vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting. Hoezeer we ook van mening verschillen: het begrip vrijheid én de discussie erover hoort bij onze traditie en onze cultuur. En dat is al eeuwenlang zo.

Nederlands beroemdste filosoof, Baruch de Spinoza, zelf kind van gevluchte ouders, roemde in de zeventiende eeuw ons land vanwege diezelfde vrijheid. Spinoza gaf hoog op over hoe hier in de Republiek der Nederlanden de burgers in onderlinge vrijheid leven, “ook al denkt de één duidelijk het tegengestelde van wat de ander denkt”. Hoe kan dat?, vroeg Spinoza zich af. Volgens hem is dat de verdienste van het ‘vrije staatsbestel’. De kern daarvan is dat de staat zich realiseert dat de vrijheid van denken en van spreken niet ingeperkt kan en mag worden. En dat de staat de burgers de ruimte geeft om zeer van elkaar te verschillen van mening, van religie of van gebruiken, maar dat de staat zélf zorg draagt dat al die burgers gelijk worden behandeld. Het is een delicaat evenwicht tussen vrijheid (van burgers in denken en spreken) en gelijkheid (van alle burgers ten opzichte van de staat). Het doel van de politiek is volgens Spinoza om te garanderen dat de burgers in veiligheid en vrijheid kunnen leven. De basis daarvoor ligt in een aantal noodzakelijke wetten en een onafhankelijke rechter die ervoor zorgt dat ze worden nageleefd: “Het doel van de staat is vrijheid”, zoals op Spinoza’s sokkel tegenover het Amsterdamse stadhuis geschreven staat.

Is die vrijheid onbegrensd? Nee, want de vrijheid van andere, aan ons gelijke burgers mag niet in het gedrang komen. De veiligheid en de stabiliteit van de staat mogen ook niet op het spel komen te staan. Is vrijheid een constante? Nee, vrijheid vergt voortdurende bescherming en toetsing, onder andere door de rechter. De Republiek der Nederlanden werd gebouwd op de productieve wrijving tussen vrije meningen, op voorwaarde van onderlinge gelijkheid. Dat was en is nog steeds de basis van een vrije samenleving.

Hierin ligt de basis van onze vrijheid, en dat solide fundament hebben we de afgelopen eeuwen sterk uitgebouwd. Vrijheid zit diep verankerd in onze identiteit. De vrijheid om te doen en te zeggen wat je wilt is in Nederland bijkans heilig, maar nooit vanzelfsprekend. Zelfs in vredestijd is vrijheid een waarde die niet ‘gegeven’ is. Vrijheid tref je niet zomaar aan in de natuur, of ergens in de mensheid, als een ready made. Vrijheid moet je realiseren, werkelijk maken. Het betekent meer dan niet onderdrukt worden.De meest basale definitie van vrijheid is niet overheerst te worden door een bezetter, een machthebber of autoriteit. De afwezigheid van dwang wordt ook wel ‘negatieve vrijheid’ genoemd, een term van de politiek denker Isaiah Berlin. Niet hoeven te gehoorzamen aan andermans bevel of opdracht; niet gehinderd worden je mening te uiten. Maar vrij zijn betekent óók jezelf kunnen zijn, je kunnen ontplooien, een beroep kunnen kiezen of kunnen studeren. Dat noemen we ook wel ‘positieve vrijheid’: de vrijheid om je eigen leven vorm te geven. De meer basale, negatieve vrijheid is een voorwaarde voor de meer persoonlijke, positieve vrijheid.

Wat betekent dat onderscheid voor ons leven nu, 76 jaar na de bevrijding? Nu we voor het eerst weer worden geconfronteerd met een grootschalige vrijheidsbeperking valt op dat op dit moment vooral onze bewegingsvrijheid onder druk staat. Er zijn (van bovenaf opgelegde) beperkingen aan ontmoetingen, reizen en de momenten waarop we naar buiten kunnen gaan. Dat is een drastische en zeer gevoelige inperking van onze gebruikelijke manier van leven. Deze crisis doet een sterk beroep op ons uithoudingsvermogen. De vrijheid die we als Nederlanders het sterkst verbinden met de Nederlandse cultuur, tevens een van de kroonjuwelen van de negatieve vrijheid, is echter ongedeerd: de vrijheid van meningsuiting. We kunnen vrijelijk informatie en opvattingen uitwisselen, elkaar en het beleid bekritiseren, nieuwe perspectieven aandragen. We hebben daartoe zelfs meer ruimte en mogelijkheden dan ooit, en we hoeven er de deur niet voor uit.

Zo lang deze vrijheid van spreken en denken gepaard gaat met de principiële gelijkheid van alle burgers blijft het fundament van de vrije samenleving overeind. Dat is het cruciale verschil tussen deze crisis en een bezetting, en zet direct elke vergelijking in perspectief. De huidige beperkingen zijn pijnlijk, maar een vrije samenleving garandeert dat deze proportioneel en tijdelijk zijn, en dat dit een uitzonderingstoestand is. De steunpilaren van de vrije samenleving, waaronder de onafhankelijke rechtspraak en principiële gelijkheid, staan fier overeind.

Tegelijkertijd begint de ervaring van beknotting in onze bewegingsruimte en spontaniteit zijn tol te eisen. We kunnen niet meer iedereen thuis uitnodigen, niet meer onze reguliere handel drijven en kinderen kunnen soms weken niet naar school. Onze positieve vrijheid vraagt niet alleen om bewegingsruimte maar ook om de mogelijkheden om jezelf te ontwikkelen: financiële middelen, onderwijs, schoolgebouwen. En die middelen zijn niet altijd beschikbaar nu. Zelfs na het opheffen van de laatste maatregelen zullen de consequenties daarvan nog lang te voelen zijn; de gevolgen van een crisis laten zich pas goed zien in de nasleep. De economische en sociale ontwrichting zijn niet met een of twee kwartalen hersteld. Dat vergt tijd.

In het jaar van de bevrijding ging mijn vader naar de eerste klas van de middelbare school. De eindexamenleerlingen van dat jaar kregen, volgens koninklijk besluit, hun diploma zonder hun examen af te leggen. De kinderen hadden in de jaren weliswaar veel gemist op school, maar tegenover het tekort aan opgedane schoolkennis staat “de grotere levenservaring van deze leerlingen”, zo luidt de toelichting bij het Besluit. Hoe het langdurige thuisblijven op de generatie jongeren van nu uitpakt, is nog gissen. De schade lijkt in elk geval niet eerlijk verdeeld: kwetsbare kinderen bouwen een nog grotere achterstand op. Prioriteit voor de komende tijd is dat het gat dat de afgelopen maanden is geslagen de bestaande ongelijkheid niet vergroot. Dat is de uiteindelijke test voor de weerbaarheid van onze democratie. Verschillen zullen er blijven, maar voor een vrije samenleving is het hebben van gelijke kansen voor alle mensen een van de belangrijkste pijlers.

Vrijheid – we wisten het al, maar het is het afgelopen jaar opnieuw duidelijk geworden – is maar beperkt maakbaar. Het is kwetsbaar. Een virus kan zomaar, tenminste een jaar lang, roet in het eten gooien. En alles wat we dan inleveren moeten we stap voor stap weer terugveroveren en opnieuw opbouwen. Het fundament van de vrije samenleving is gelukkig robuust, en lijkt onaangetast. Dat is wat we ieder jaar vieren, en wat we elke dag opnieuw dienen te beschermen en te versterken.



Daan Roovers
, Denker des Vaderlands, is een Nederlandse filosofe en docent Publieksfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf 2001 tot 2015 was zij hoofdredacteur van Filosofie Magazine. Daarnaast is zij debatvoorzitter in het Amsterdamse debatcentrum de Rode Hoed. Vanaf 29 maart 2019 draagt zij twee jaar lang de eretitel Denker des Vaderlands. Hierbij wil zij zich inzetten voor ‘publiek denken’: “Hoe kunnen wij gezamenlijk verder komen? Politiek gaat namelijk over ons, en de vragen die we daarbij stellen, moeten we weer onderdeel maken van ons dagelijks leven.” Samen met Marc van Dijk schreef zij hierover het boek Wij zijn de politiek (2019).  Foto: Ruud Pos

Tooltip contents